Jacobus Faber (1473-1517)
Jacobus Faber (Deventer, 19 augustus 1473 – Deventer, 1517 of later) kreeg aan de Latijnse school van zijn geboorteplaats onderricht van onder meer Hegius. Later was hij hier docent en tevens hoofd van het Arme-Fraterhuis. Uit het laatste kan men afleiden dat hij tot de Broeders des Gemenen Levens behoorde. In zijn Auctarium prijst Butzbach hem uitvoerig om zijn levenswijze en zijn geleerdheid. Van zijn privé-bibliotheek zijn zes titels bewaard gebleven. Een ervan is een heiligenkalender uit 1508, door Faber van talrijke aantekeningen voorzien, waaruit valt af te leiden dat hij de Griekse en Latijnse kerkvaders goed kende (Martyrologium sive Viola sanctorum, Hagenau 1508, sign. SAB Deventer, 111 E 12 KL). Deze band bevat ook een kopie van een brief uit 1514, waaruit blijkt dat hij lelijk was bedrogen. Een ander werk had hij van zijn naamgenoot Jacobus Faber Stapulensis als geschenk ontvangen. Uit het verhaal dat Alardus van Amsterdam vertelt over een tekst van Agricola's De inventione Dialectica die Faber bezat, komt deze als achterdochtig en enigszins zonderling naar voren. Bij een bezoek aan Leuven trof Faber een verwaarloosde tekst van Fulgentius aan, waarvan hij het voorwoord overschreef. Cornelius Aurelius droeg het eerste deel van zijn Marias aan hem op. Een brief van Erasmus uit 1517 (Allen, 719) vermeldt Faber voor het laatst.
Werken
Van Faber zijn brieven en enkele dichtwerken overgebleven, waarvan het belang beperkt is. Af en toe komen hierin duistere passages voor. Zijn grootste verdienste is het uitgeven van de Carmina en de Dialogi van Alexander Hegius (Deventer 1503). De editie van de Carmina droeg hij op aan Erasmus. In 1510 verscheen zijn vertaling van Basilius Oratio in ebrietatem. Hij zou ook een uitgave van de Disticha Catonis hebben verzorgd (1511), waarvan geen enkel exemplaar bewaard is.
Jan Bedaux (Stadsarchief en Athenaeumbibliotheek)