Unico Wilhelm van Wassenaer (1692-1766)
Unico Wilhelm van Wassenaer werd geboren op Twickel op 30 oktober 1692. Hij overleed te 's-Gravenhage op 9 november 1766. Unico Wilhelm was een zoon van Jacob van Wassenaer Obdam (1645-1714) en Adriana Sophia van Raesfelt (overleden 1694).
Unico Wilhelm groeide op in 's-Gravenhage, waar hij ook zijn eerste muzieklessen (clavecimbel en viool) ontving. Gedurende de jaren 1707-1709 verbleef hij met zijn vader en drie zusters aan het hof van de paltsgraaf-keurvorst Johann Wilhelm te Düsseldorf. Het zeer Italiaans georiënteerde Düs-seldorfse muziekleven is van grote invloed geweest op zijn muzikale ontwikkeling. Op 18 september 1710 werd hij te Leiden ingeschreven als student in de rechten. De studie werd in december 1711 onderbroken door een korte reis naar Frankfurt ten einde de kroning van keizer Karel VI bij te wonen. Na het beëindigen van zijn studie bracht Unico Wilhelm in juni 1713 opnieuw een bezoek aan Düsseldorf waar zijn vader en zusters zich voor een tweede verblijf hadden gevestigd. Het is mogelijk dat hij in 1715-1716 deel heeft uitgemaakt van het gevolg waardoor Arent van Wassenaer Duyvenvoorde zich als buitengewoon ambassadeur naar Groot-Brittannië liet vergezellen. Mocht dit inderdaad het geval zijn geweest, dan is het tevens mogelijk dat hij in die tijd Händel heeft horen concerteren. Zijn opvoeding werd afgesloten door een grand tour naar Frankrijk en Italië in 1717-1718.
Unico Wilhelm, die overeenkomstig de testamentaire beschikkingen van zijn vader in 1714 in het bezit was gekomen van de havezate Twickel met bijbehorende goederen en rechten en drie jaar later was toegelaten tot de ridderschap van Overijssel, woonde vanaf 1719 de landdagen van dit gewest bij. Daar kwam een eind aan toen hij in 1724 als gevolg van factieuze en andere tegenstellingen in Overijssel de voorkeur gaf aan een positie in Holland. Door toedoen van zijn oudere broer Johan Hendrik werd hij hoogheemraad van Rijnland (1723), raad ter admiraliteit op de Maze (1724) en bewindhebber bij de VOC (1734). Uit dien hoofde verbleef hij meestal in en rond 's-Gravenhage. Daar moeten ook de door hem in de periode 1725-1740 gecomponeerde Concerti Armonid tot stand gekomen zijn. Unico Wilhelm woonde in 's-Gravenhage eerst aan het Noordeinde tegenover het Oude Hof. Na het overlijden van zijn broer in 1745 betrok hij het Van Wassenaer-huis aan de Kneuterdijk. Een jaar later werd hij toegelaten tot de Hollandse ridderschap.
Was Unico Wilhelm dus in de eerste plaats een Hollandse edelman die meestal in en rond 's-Gravenhage verbleef, dat nam niet weg dat hij ook na 1724 een gedeelte van het jaar op Twickel doorbracht. Van Wassenaer tot Twickel kon zich dan met zaken als 'de ontfangh van het gerigt' te Delden bezighouden waarbij hij als voornaamste onder de 'goedheeren' nu eenmaal grote belangen had. Op den duur ontwikkelde hij een wezenlijke belangstelling voor het beheer van zijn Twentse goederen. In 1726 liet hij kaarten maken van Twickel, en alle erven die in zijn bezit waren, beschrijven. Ook stelde hij een uitvoerige instructie voor de Twickelse rentmeester op schrift. In de herfst van 1741 zette Unico Wilhelm zich vanuit zijn Overijsselse havezate in om de gemoederen te kalmeren, toen in Twente paniek ontstond door het oprukken van 40.000 man Franse troepen naar Munsterland.
Van Wassenaer tot Twickel had weinig animo voor het vervullen van diplomatieke missies getoond. Dergelijke missies vergden soms veel moeite, waren in financieel opzicht vaak eerder nadelig dan voordelig en hadden tot gevolg dat men de eigen belangen in het vaderland niet of slechts in beperkte mate kon behartigen. Voor Unico Wilhelm kwam daar nog zijn delicate gezondheid bij. Vanaf 1744 kon hij er echter niet meer aan ontkomen zich voor diplomatieke missies beschikbaar te stellen. Zo zonden de Staten-Generaal hem in 1744 naar het Franse hof, in de herfst van hetzelfde jaar naar het hof van Clemens August, de keurvorst van Keulen die tevens prinsbisschop van Munster, Paderborn, Osnabrück en Hildesheim was, in 1745 opnieuw naar diens hof, in 1746 voor de tweede maal naar Frankrijk en tenslotte in 1746-1747 naar Breda voor nadere besprekingen met de Fransen. In wezen was Unico Wilhelm door zijn loslippigheid, overijverigheid bij vlagen, gebrek aan continue inzet, aan souplesse en aan zelfvertrouwen ondanks zijn evidente schranderheid niet geschikt voor het diplomatieke métier.
Vanuit Oostnederlands perspectief bezien waren met name de twee missies naar het hof van Clemens August belangwekkend omdat diens staten als een 'voormuur' of barrière voor Gelderland en Overijssel werden gezien. De besprekingen met de keurvorst-prinsbisschop en diens ministers vonden plaats in het barokke jachtslot Clemenswerth in Munsterland en in Bonn. Zij verliepen aanvankelijk niet onbevredigend, maar hadden uiteindelijk niet het gewenste resultaat: het tegen betaling overdragen van Munsterse troepen aan de Republiek, hetgeen met het oog op de oorlog in de Oostenrijkse Nederlanden te betreuren viel. Unico Wilhelm werd overigens met alle egards behandeld. De keurvorst-prinsbisschop liet hem zelf het hoofdpaviljoen van Clemenswerth en het 'jagtpaleis' Poppelsdorf bij Bonn zien en nodigde hem voor een verblijf op het schitterende slot te Brühl uit. Bovendien schonk Clemens August aan Unico Wilhelms oudste zoon Jacob Jan het uniform dat nodig was om aan de reigerjacht te kunnen deelnemen. Unico Wilhelm had als lidmaat van de Waalse kerk geen waardering voor 'de domme religiedrift' aan het Keulse hof en de 'bigotterie' van de keurvorst-prinsbisschop zelf. Zonder vooringenomenheid kon hij echter de kleurrijke, magnifiek verlichte plechtigheden beschrijven die in Bonn tijdens de Paasweek van 1745 plaatsvonden, ook al gaf hij er toen zelf de voorkeur aan het Paasfeest in een 'net' gereformeerd kerkje in het Bergse te vieren.
Op 21 april 1745 woonde Unico Wilhelm in Bonn een mis bij die onder trompetgeschal en paukengeroffel werd gecele-breerd. Tijdens deze mis kregen twee edelen, in aanwezigheid van de landcommandeur van Aldenbiesen, andere Duitse ridders en een groot aantal in kostbare gewaden geklede dames, de ridderslag van Clemens August die naast zijn andere waardigheden ook 'Hochmeister' van de Duitse orde was. De twee nieuwe ridders werd vervolgens de witte met het kruis van de orde beslikte mantel omgehangen. Het briljante schouwspel maakte op Unico Wilhelm te meer indruk, omdat hij zelf commandeur van de Ridderlijke Duitse Orde Balije van Utrecht was. In 1753 werd hij coadjutor en maakte zich als zodanig zeer verdienstelijk. Unico Wilhelm was de stuwende kracht achter administratieve en bestuurlijke vernieuwingen, voerde nieuwe richtlijnen voor het toelaten van leden in en bracht een nieuw reglement voor het dragen van het ordekruis tot stand. In 1761 werd hij tenslotte zelfs landcommandeur.
Unico Wilhelm deelde de anti-stadhouderlijke gezindheid van zijn broer Johan Hendrik. Ook bij hem had die gezindheid een eigen kleur. Waarom zou een geslacht als de Van Wassenaers, dat zijn stamboom kon terugvoeren tot de vroege dertiende eeuw, de mindere zijn van de familie Van Nassau? In 1747 moest Unico Wilhelm het echter beleven dat in Holland, Zeeland, Utrecht en Overijssel het stadhouderschap weer werd ingevoerd. Na een paar jaar gaf hij er echter blijk van te kunnen temporiseren wanneer de omstandigheden dat geboden. Voor de continuïteit en zekerheid van een adellijk geslacht was dat nu eenmaal een onmisbare kwaliteit. Zo mocht hij het óók beleven dat zijn zoon Carel George in het staatsstadhouderlijk bestel van na 1747 een Friese grietenij verwierf. Van Wassenaer tot Twickel was sinds 1723 gehuwd met Dodonea Lucia van Goslinga. Zij schonk hem vijf kinderen, van wie alleen JacobJan (1724-1779) en Carel George (1733-1800) de volwassen leeftijd bereikten.
Auteur: J. Aalbers
uit: Overijsselse biografieën