Evertjan Thomassen a Thuessink (1761-1793)


Evertjan Thomassen a Thuessink werd op 30 augustus 1761 te Zwolle geboren als zoon van Joost Peter Thomassen a Thuessink en de Zwolse burgemeestersdochter Johanna Muntz. Hij stierf ongehuwd kort voor of op 13 september 1793 en werd op 19 september in de Grote of Sint Michaëls-kerk te Zwolle begraven.

Evertjan stamde uit een geslacht van militairen. Zowel zijn grootvader Evertjan als zijn vader dienden als officier in de krijgsmacht. Evertjan groeide op in de Koestraat als enige zoon te midden van twee oudere en drie jongere zusters. De Thomassen a Thuessinks waren nauw verwant aan Zwolse burgemeestersfamilies. Op 9 september 1778 werd Evertjan te Lingen ingeschreven als student in de rechten en medicijnen. Zijn oriëntatie aan de medische faculteit heeft later geen vervolg gekregen. Vanaf 21 september 1780 studeerde hij rechten aan de Leidse universiteit. In zijn studententijd kwam hij daar in aanraking met de patriottische denkbeelden van de Leidse hoogleraar Bavius Voorda (1729-1799), die vanaf 1765 te Leiden de leerstoel in het hedendaagse en Romeinse Recht bezette. Tevens raakte hij onder invloed van het maqonnieke gedachtengoed. Beide stromingen zijn voor hem van blijvende betekenis geweest. In 1782 werd hij als vrijmetselaar in de Leidse loge 'La Vertu' (De Deugd) aangenomen.

In hetzelfde jaar werd hij gemeensman in z'n geboorteplaats Zwolle, evenals zijn studiegenoot en medevrijmetselaar Lucas Hendrik Coenraad Nilant. De meente of de gezworen gemeente bestond uit achtenveertig leden. Zij koos jaarlijks de keurnoten, die weer het dagelijkse bestuur van de stad Zwolle kozen. Sedert het einde van het Tweede Stadhouderloze Tijdperk in 1747 moesten door de keurnoten voorgedragen personen weer ter approbatie naar de stadhouder worden gestuurd. Dit werd gezien als een beknotting van de rechten van de meente. Het verzet van de gemeente hiertegen werd beschouwd als verzet tegen de stadhouder en op grond daarvan werd men al gauw als patriot bestempeld. Op 13 januari 1783 legde Evert Jan de eed af om toegelaten te worden als advocaat in Overijssel. Daarmee leek hij in de voetsporen te treden van zijn oom David Thomassen a Thuessink (1734-1817). Deze was reeds in 1761 als advocaat beëdigd en was als burgemeester in het stadsbestuur actief. Op 6 november in hetzelfde jaar werd Evert Jan op voordracht van kameraar Lucas Gijsbert Rouse echter door het Zwolse stadsbestuur als postmeester op Den Haag aangesteld. Dat leverde hem een tractement van 700 gulden vrijgeld en 50 gulden onkostenvergoeding op. Incidenteel onderhield hij contacten met de postmeesters in Friesland en Groningen.

Evert Jan was als postmeester goed geïnformeerd; het tot zijn taken behoorde iedere postdag zowel bij het vertrek als bij het aankomen van de post aanwezig te zijn. Bovendien moest onder zijn leiding de ingekomen post worden gesorteerd. Hierdoor wist hij exact wie met wie correspondeerde en was hij snel op de hoogte van nieuws uit andere delen van het land. In 1786 werd onder de bezielende leiding van Gerrit Jan Pyman de Zwolse vrij metselaarsloge 'L'Inébranlable' (De Onwankelbare) heropgericht. Evert Jan trad onmiddellijk toe, te zamen met een aantal broeders die tijdens hun studententijd in de Leidse loge 'La Vertu' waren aangenomen. Onder hen was Hendrik Willem Greven, die z'n broer Egbert Hendrik introduceerde. Laatstgenoemde trouwde met Evert Jans zuster Wilhelmina. De nieuwe leden van 'L'Inébranlable' stonden bijna allemaal als patriot bekend. De combinatie patriot-vrijmetselaar was niet zo vreemd. De principes die aan de Verlichting en later aan de Franse Revolutie ten grondslag lagen, liepen parallel aan die van de vrijmetselarij: vrijheid, gelijkheid en broederschap.

In de jaren tachtig escaleerde de situatie als gevolg van de spanningen met de prinsgezinden. De meente putte moed uit het feit dat de autoriteit van de stadhouder tanende was en ging zich weer roeren. Na een request van de burgerij werd op 25 januari 1787 een nieuw stadsbestuur gekozen dat geheel uit patriotten bestond. Onder hen drie leden van 'L'Inébranlable'. De lijst met gekozenen werd niet ter approbatie aan de stadhouder voorgelegd. De echtgenote van de stadhouder verzocht haar broer, koning Frederik Willem II van Pruisen om hulp en onder druk van de Pruisische interventie werd op 5 oktober 1787 de lijst met gekozenen alsnog ter approbatie aan de prins voorgelegd. Stadhouder Willem V maakte van zijn recht gebruik om wijzigingen aan te brengen. De oranjegezinde restauratie zette door, waarna verschillende gemeenslieden de eer aan zichzelf hielden en uit de gezworen gemeente traden. Onder hen waren Evert Jan Thomassen a Thuessink en zijn zwager Egbert Greven.

De vooraanstaande patriotten waren daarna wel genoodzaakt de wijk naar het buitenland te nemen. Enkele broeders-vri metselaar waren reeds vertrokken, naar Duitsland zoals Jacob Stolte of naar Frankrijk zoals Gerrit Jan Pyman. De loge 'L'Inébranlable' ontbrak het nu aan prominente leden en bovendien was zij verdacht in de ogen van de nieuwe Zwolse stadsregering. Bij plakkaat van 12 september 1788 werd onder meer de vrijmetselarij verboden.

Evert Jan moet reeds kort voor 14 september 1793 overleden zijn zodat hij de Fluwelen Revolutie, de omwenteling van 1795, met de daarbij gepaard gaande terugkeer van zijn vrienden, niet mee mocht maken.

Auteur: B. Wouda

Uit: Overijsselse biografieën
Geboren:   30-08-1761 Zwolle
Overleden:   circa 1793 Zwolle
Vader:   Joost Peter Thomassen a Thuessink
Moeder:    Johanna Muntz, burgemeestersdochter
Publicaties:   EJ. Thomassen a Thuessink van der Hoop, Het geslacht Thomassen a Thuessink, Zwolle 1930 AJ. Mensema, 'L'Inéhranlable'; een Zwolse Loge in debrandmg, 1764-1788', in: Thoth, tijdschrift voor vrijmetselaren 38 (1987) meesternummer III, 61-92 R. A. O. Archief Thomassen a Thuessink
Laatst bijgewerkt op:   22-04-2014