Jan Cremer


De jeugd van Jan Cremer jr. was hard. Hij was pas twee jaar oud toen Jan Cremer sr. in 1942 overleed. Het pand waarin zijn vader een eigen zaak had moesten ze verlaten. Na de oorlog werden moeder en zoon samen mer NSB'ers geïnterneerd achter de hoge stalen deuren van textielfabriek Scholten, vanwege het feit dat Jan's Hongaarse moeder een soort Duits leek te spreken. Met kaalgeschoren hoofd vierde Jan zijn vijfde verjaardag. Na enkele omzwervingen kregen moeder en zoon een woning toegewezen aan het Acaciaplantsoen in aanbouw in een gedeelte van Pathmos dat de bijnaam Turfkrim kreeg. Al in de eerste jaren van haar bestaan had de buurt een slechte naam, er woonden vooral a-socialen en criminelen. Op 14-jarige leeftijd kreeg Jan door een oud-buurman uit de Emmastraat (P.A. Nijgh) de eerste beginselen van het schilderen en tekenen bijgebracht. In dezelfde tijd verliet Jan de school, voor onderwijs was hij te onrustig.

Hij had vele baantjes, maar wat hij wilde kon hij niet bereiken: studeren aan de AKI. Wel mocht hij op les bij Johan Haanstra op de zaterdagmiddagcursus op de kunstacademi. De directeur, afgeschrikt door de verhalen die de ronde deden over de adspirant-leerling, wilde hem niet toelaten op de dagopleiding. Vanaf 1956 mocht hij dezelfde opleiding in Arnhem wel volgen. Al op 15-jarige leeftijd zette hij zelf een eigen tijdschrift "De Tukkerbode" in elkaar. Vanaf dat moment schreef hij verhalen en gedichten voor (literaire) tijdschriften. In het in 1998 door J.Heymans geschreven "Oorlog op Pathmos : over en met Jan Cremer (en over Gerard van het Reve) schreef Jan Cremer over zijn jeugd op Pathmos: "De wereldzeeën heb ik bevaren en de grote meren, de pampas, prairies, steppen en woestijnen doortrokken, de hoogste bergtoppen en de Eeuwige IJskap beklommen, de taiga en de jungles doorworsteld. Ik heb in een dozijn landen gewoond en in even zovele wereldsteden, en dat alles in de voorbije veertig jaar. Na mijn definitieve vertrek uit Enschede - de dag na mijn zestiende verjaardag - begon voor mij het Grote Avontuur, de Verovering van de Wereld. In Enschede werd je geboren om te vertrekken. Gulzig was ik, hongerig en dorstig naar kleur. Was het Leven immers geen grote kleurplaat vol zwarte lijnen die je zelf met kleur in mocht, in moet vullen?

Enschede was in mijn jeugd een grauwe fabrieksstad, met een zorgelijke bevolking. Overdag waren de straten leeg, gedompeld in nevel afkomstig uit de dozijnen fabriekspijpen, rook van de veenbranden. Het proletariaat werd beheerd door de textielbaronnen. De "betere stand" woonde in de "Speklappenbuurt", hun tegenpool op de Turfkrim. Véél grote bazen en nog veel méér knechten. Voor iemand die het principe "Eigen meester niemands knecht" aanhing, was er maar één uitweg: vluchten! Toch zwerft mijn hart steeds vaker terug naar de fabrieksstad uit mijn jeugd. Ik heb daar de prachtigste jongensjaren meegemaakt. Als ik aan Enschede terugdenk, of dróóm - want dat gebeurt steeds vaker -, zie ik de zware volle kastanjebomen, op de weg naar de grensovergang Glanerbrug, van kleinsaf aan mijn favoriete wandeling, zit ik weer in de klas op het Larinksticht, de Prinseschool, de St. Janschool, de 2de Openbare ULO. Woon ik weer in de Emmastraat en op het Acaciaplantsoen. Werk ik in textielfabriek Transvaal, bakkerij Sluymer, Steen- en pottenbakkerij Het Twentsche Ros, reclameschildersbedrijf De Groot, drukkerij Straatman. Meld ik mij als beroepsmilitair voor de Marine op het Stadhuis, afdeling Militaire Zaken.

Enschede is voor mij één grote bron van inspiratie; een stad van fabrieken, kroegen, smokkelaars, veenmeiden, lichtekooien, militairen, vluchtelingen, marechaussee, boeren. Van oorlog, bevrijding en vrede. Een nijver fort middenin de prachtige en stille, overweldigende natuur van het dierbare Twente. Trots ben ik erop dat ik in die stad geboren ben. Ik heb er voor honderd procent mijn schrijverschap aan te danken. Zonder Enschede had ik nooit mijn magnum opus De Hunnen kunnen schrijven. Heimwee overvalt mij soms en met weemoed keer ik terug naar Enschede".

Nadat Jan Cremer in 1956 Enschede definitief had verlaten begon hij een zwerftocht langs kunstacademies in Arnhem, Den Haag en Parijs en bekwaamde zich in diverse technieken, onder meer lithograferen, steendrukken, het maken van linosneden en de "gewone" vakken schilder- en beeldhouwkunst. Vanaf 1958 toonde hij zijn werk op tientallen tentoonstellingen in binnen- en buitenland. Hij woonde en werkte in Parijs (1959-'60) en op Ibiza (1961-'63). Jan Cremer had in die tijd als rebels kunstenaar al vaak de krant gehaald met allerlei (uitgelokte) schandalen. Cremer vond voor zijn werk de term "peinture barbarisme" uit en gedroeg zich als een barbaar. In 1960 bereikte hij zelfs de wereldpers door voor het doek La guerre japonaise, een vijfluik van ruim vijfenhalve meter breedte, één miljoen gulden te vragen. Rond dezelfde tijd deed hij voor de televisie de uitspraak: "Rembrandt? Wie is dat? Ik heb niet zoveel verstand van wielrennen".

Na de publicatie van de wereldwijde bestseller Ik, Jan Cremer (1964) raakte zijn beeldende kunst in Nederland op de achtergrond. In 1965 vertrok hij naar New York, waar hij uitbundig leefde van de opbrengsten van zijn boek (6 miljoen verkochte exemplaren). Hij leefde samen met Nico (Velvet Underground) die hij al op Ibiza had leren kennen. Met filmster Jayne Mansfield trok hij door Zuid-Amerika. Hij was een jaar lang hoofdredacteur van Hullabaloo Magazine, het grootste popmuziek-blad van de V.S., had allerlei baantjes in Hollywood om het filmen te leren en schilderde en verkocht Hollandse tulpenlandschappen.

Na het succes van Ik Jan Cremer moest er een vervolg komen. Geert Lubberhuizen van de Bezige Bij wilde het boek voor Sinterklaas 1966 in de winkel hebben en stuurde namens de uitgeverij Hans Sleutelaar naar New York, waar Jan in het Chelsea Hotel woonde. Sleutelaar: "Jan kon moeilijk aan de slag komen en had een waakhond nodig. In drie weken heeft hij dat boek geschreven. We hadden precies uitgerekend hoeveel bladzijden hij per dag moest doen. Als een bezetene heeft hij toen zitten typen. Op de speed; per etmaal sliep hij maar een paar uur. Ik stond als een hond bij de deur om te voorkomen dat hij hem zou smeren. In het vliegtuig naar Nederland zat ik als een gek punten en komma's in de tekst te zetten". Jan Cremer verbleef overal op de wereld maar tussen 1965 en 1974 meestentijds in New York, waar hij schreef en schilderde, een grammofoonplaat maakte, fotografeerde, acteerde in een aantal films en zelf de film The long white trail (over een reis naar Groenland) produceerde. Vanaf 1968 was hij ook regelmatig te vinden op zijn eigen ranch in Wellfleet, Cape God, Massachusetts, gelegen op een smalle landtong, een ideale plek om te schrijven.

Aan het eind van de jaren zeventig woonde Cremer lange tijd in Canada, waar hij onder meer de novelle "Sneeuw" schreef. In de jaren zeventig ondernam hij veel reizen, waarvan hij verslag deed in tijdschriften als Penthouse en Avenue. Een deel van deze reisverslagen (naar Lapland, Siberië, Groenland en Mongolië) zijn in 2003 gebundeld in "De wilde horizon: reizen in het spoor van Dzjingiz Chan". In 1978 liet hij als eerbetoon twee geschriften van zijn vader verschijnen: Op de fiets de wereld in en Perpetuum Mobile. Ook zijn moeder's roots kwamen aan bod. Begin jaren tachtig was hij veel in Hongarije en stelde de serie Hongaars Archief samen.

Voor het schrijven van het driedelig epos De Hunnen (1984), waaraan hij jarenlang werkte, zonderde hij zich lange tijd af in Zwitserland en Duitsland. Eigenlijk had hij De Hunnen eerst in de VS en Duitsland uit willen brengen om Nederlandse criticasters, die beweerden dat hij niets meer te melden had, te jennen. Maar wegens geldgebrek ging dat niet door. Levend naar zijn vader's lijfspreuk "Geld moet rollen" had hij vaker te maken met een gebrek aan geld. Om bezit geeft hij niets ("Bezittingen zijn sleepankers waardoor je vast komt te zitten"), maar geld stelt hem in staat om te reizen, om van de ene op de andere dag te verkassen naar een andere stad of streek, hetgeen hij zijn leven lang doet.

De Hunnen telt 1500 pagina's, reden om ondanks bedenkingen van Jan Cremer in 1993 de verkorte versie "Wolf" over zijn jeugd in Enschede uit te brengen. De presentatie vond plaats bij RTVOost dat al over een muurschildering van de hand van Jan beschikte. Hij werd geïnterviewd door Gert-Jan Dröge, ook Enschedeër van geboorte. De "jongeheer Dröge", zoon van een tandarts woonde niet ver van Pathmos aan de Parkweg, maar mocht uiteraard niet omgaan met kinderen uit de Turfkrim. Later, in 1965, leerden ze elkaar kennen en probeerden ze samen in Londen door Jan geschreven filmscripts te slijten. In 1988 was er al eens een tentoonstelling over het werk van Jan Cremer gehouden in het Rijksmuseum Twenthe. Jan bezwoer toen pas weer in Enschede terug te komen wanneer er een standbeeld van hem zou worden onthuld.

Ondanks dat aan deze voorwaarde niet voldaan werd, kwam hij tien jaar later wel op het Jan Cremer Festival, waarbij hij voor het eetgedeelte zelf het Hongaars-Saksische menu had samengesteld. Jan was er speciaal voor in Nederland (in het Amsterdamse grachtenpand van zijn vrouw Babette Sijmons) gebleven in plaats van te genieten van het Toscaanse of Provencaalse landschap of de drukte van New York of Parijs.

Het Festival bleek een groot succes en versterkte de band met Jan's geboortestad. Zo maakte hij de zeefdruk ‘Enschede -13 mei ’, waarvan hij de opbrengst beschikbaar stelde voor de slachtoffers van de vuurwerkramp. Daarnaast is er ook nog het Jan Cremer Fonds, bedoeld om jonge Enschedese kunstenaars financieel bij te staan. Ook is er al enige tijd sprake van een door burgemeester Mans ondersteund streven om in het nieuwe Roombeek een Jan Cremer Museum te stichten, waarin niet alleen een overzicht van zijn werk, maar ook een documentatiecentrum moet komen.

Naast vele buitenlandse prijzen ontving Jan Cremer in 1967 de Prozaprijs van de Gemeente Amsterdam, hetgeen veel beroering wekte. In 2000 werden hem door zijn vriend de minister Roger van Boxtel de versierselen behorende bij de Ridderorde van de Nederlandse Leeuw opgespeld.

Bovenstaande biografie in verre van volledig: er staat bijvoorbeeld weinig vermeld over zijn huwelijken en kinderen. Over het laatste onderwerp zei Jan ooit in een interview (De Volkskrant, 1998): "Ik denk dat er een stuk of zeven, acht nakomelingen rondstappen". Twee Amerikaantjes noemen hem grandfather. "Zegt me niks, jongen. Kijk als halve Hongaar weet ik dat kinderen altijd bij hun moeder gingen wonen. In de tijd van Atilla de Hun wisten ze nooit wie de vader was en onbewust heb ik dat zo'n beetje voortgezet". Twee van zijn zoons werden door de moeder en een zus van Jan opgevoed in Enschede. Hij stuurde hen af en toe een kaart. Zijn zoon Clinton kwam om het leven door kogels afgevuurd door een psychopaat, zijn zoon Clifford verloor een been bij de marine en schreef "Bomberjack" (2000).

Het is onmogelijk in dit korte bestek een enigszins complete biografische schets over Jan Cremer samen te stellen. In zijn biografie zouden de biografieën van tien andere personen passen. De man heeft zoveel beleefd, heeft zoveel verschillende kunstuitingen in allerlei disciplines op zijn naam staan en op zoveel plekken gewoond, dat hij slechts zelf in een nog te verschijnen Ik Jan Cremer deel 3 zijn biografie zou kunnen completeren.

Auteur: Tonny Peters 
Geboren:   20-04-1940 Enschede
Vader:   Jan Cremer sr.
Moeder:   Szomorkay Rosza
Echtgeno(o)t(e):   Babette Sijmons
Publicaties:   Publicaties van en over Jan Cremer
Laatst bijgewerkt op:   20-11-2014