Aar van de Werfhorst (1907-1994)


Het inktzwarte water van het Overijssels Kanaal is rimpelloos maar dreigend. Het was november eind 19e eeuw toen de Winterkraaien verdronken in de donkere vaart. Zeven mannen met zware stobben turf om de hals. De veenknechten wiens levens waren verbonden met de aarde tussen Sibculo en de Lemelerberg. Ze werden begraven in de zwarte grond op de heuvel, vlakbij de restanten van het middeleeuwse klooster.

Aar van de Werfhorst (1907-1994) -pseudoniem voor Pieter Gerhardus Jansen- hoorde het waargebeurde verhaal van zijn grootmoeder. Zij had de dode mannen met eigen ogen gezien. Bij de sluis van Mariënberg werkte Van de Werfhorst rond 1942 aan zijn versie van dit tragische relaas. ‘Hij zat daar in een hut met nauwelijks vier muren. Als Pieter zat te schrijven, zag je hem met de dag magerder worden. Dan had hij nergens anders oog voor’, vertelt Adri Maaskant. De plattelandsjongen Pieter Jansen en de stadse schrijver Aar van de Werfhorst zijn één en dezelfde persoon. Adri Maaskant (1920) uit Zwolle kende beide goed. Hij heeft de overgang van platteland naar stad in de schrijver zien voltrekken. Zelf koos Maaskant de omgekeerde weg. Hij leerde Overijssel kennen door Van de Werfhorst en woont inmiddels vijftig jaar in havezate De Doorn met vorstelijk uitzicht op de weilanden rond de Vecht.

In de boeken van Van de Werfhorst stroomt altijd een rivier. Als poel des doods maar bovenal het water van weldaad. Hij schreef een poëtische voorwoord in het fotoboek Overijssel, waarvoor hij in 1958 de ANWB-prijs ontving: ‘s Morgens is de rivier het meest luxueuze bad ter wereld. Geen zeep, hoe kostbaar ook, laat die eerlijke geur van stromend rivierwater op de huid achter. Geen badlaken droogt zo zacht en grondig als de ochtendwind die over de weide waait (…) het zijn mijn populieren, de olde wieven, die mij begroeten, maar wat betekenen ze voor een ander?’

Adri Maaskant was belangrijk voor de schrijver. ‘Misschien zag hij me als zijn zoon’, concludeert hij schoorvoetend. Ruim dertig jaar was Maaskant directeur van Het Oversticht en als coördinator betrokken bij het fotoboek Overijssel. ‘Pieter heeft zijn liefde voor deze provincie aan mij overgedragen.’ Als jongen woonde Maaskant in Hoevelaken met zijn ouders vlakbij de schrijver en diens vriend de SDAP-politicus Hein Vos. Thuis ging het niet goed en in 1937 trok Maaskant bij de mannen in. Hij zoekt naar woorden. ‘Ik heb veel aan hen te danken. Alle kennis over cultuur en natuur. We bezochten veel opera ’s in Duitsland.’ Ook zijn politieke loopbaan - Maaskant werkte ruim twaalf jaar voor de PvdA in de Eerste Kamer- is verbonden met het tweetal. Hein Vos was een scherpzinnig politicus maar door zijn kritiek op het Indonesiebeleid en wellicht ook vanwege zijn homoseksuele relatie verloor hij zijn ministerpost. Hij werd Eerste en Tweede Kamerlid. ‘Met Pieter ging ik uit. Maar met Hein praatte ik over politiek. Hij las mijn eerste speeches.’

Aar van de Werfhorst werd als Pieter Jansen geboren in Gronau op 3 maart 1907. Het gezin vertrok rond 1924 naar Vriezenveen, waar zijn vader korte tijd portier was bij de textielfabrikant Jansen & Tilanus. Ze woonden in de witte villa aan het Overijssels Kanaal. De textielfabriek is nu meubelgigant maar het statige huis is er nog. De schrijver moet nauwelijks achttien zijn geweest toen hij zijn grote liefde ontmoette, de vier jaar oudere Hein Vos. Ze vertrokken samen naar Amsterdam maar Van de Werfhorst kwam aanvankelijk vaak terug om te schrijven. Naast Winterkraaien (1942) is ook zijn roman De Grote Stille Knecht (1936) een aangrijpend eerbetoon aan Salland. Hij schreef dit boek in een schuur achter de verdwenen boerderij Het Rottenklooster bij de idyllische stuw van Junne. ‘De grote, stille knecht…Dat is alsof van twee mensen sprake is’ ,schrijft hij. ‘Groot, dat is machtig, sterk en misschien wel boos, angstwekkend en verpletterend, maar stil, dat lacht uit blauwe heldere ogen(…) De grote, stille knecht. Dat is als het land hier: donker en klaar tegelijk.’ In deze roman staat de buitenstaander centraal die nauwelijks aansluiting vindt bij de boeren van ‘de marke’. Hij werkt keihard om te worden zoals zij maar verliest alles wat hem lief is.

De schrijver logeerde als kind vaak bij zijn grootouders in Beerzerveld. Zijn oma Neeltje van de Werfhorst-Knol vertelde hem verhalen en zijn pseudoniem is een ode aan haar. Vanaf zijn achttiende schreef Van de Werfhorst over de molenaarsdochter Jennechien, aanvankelijk een feuilleton in het Sallands Dagblad, in 1932 uitgegeven als streekroman. Hij was niet blij met het stempel ‘streekboekenschrijver’. Het moet gezegd, in zijn latere boeken is de streek bijzaak en stijgt het verhaal boven de regio uit. Bovendien was hij een schrijver die veel research deed met name voor zijn Zuiderzee-roman Volcmar de Ommelandvaarder (1938). In het Kamper archief staat nog een informatieverzoek op schrift van P.G. Jansen uit Amsterdam. Ter inspiratie woonde Van de Werfhorst op Schokland in de oude pastorie. Ook voor Madame Jatzkowa (1941) had hij grondig onderzoek gedaan. Het verhaal over de generaalsvrouw van lichte zeden in Kampen is gebaseerd op archiefmateriaal. Deze luchtige sfeervolle roman schreef hij in Dalfsen in het toenmalige Hotel Van Kuik. De hotelkamer is nu opbergruimte maar het uitzicht op de Vecht en kasteel Rechteren is nog even majestueus. ‘Wanneer ik aan de Overijsselse Vecht denk, zie ik honderden beelden tegelijk (…) De beslotenheid van dit landschap is geen begrenzing, ze beklemt niet; de schrale landen zijn niet armoedig en triest, maar blij en liefelijk…’, schrijft hij.

Zijn romans raakten in de vergetelheid. Het Veenmuseum in Vriezenveen koestert Winterkraaien in haar collectie. En in Raalte is een straat naar hem vernoemd. De Aar van de Werfhorstsingel, bij de Johanna van Burenlaan. Het blijkt een pas gerenoveerde volkswijk met te fel gekleurde gevels. Mevrouw Jansen (‘geen familie van’) woont er 36 jaar vanaf het moment dat de straat bestaat. ‘Ik heb ooit een boek van hem gelezen, maar ik kan me er niets van herinneren.’ Molenaarzoon Wim Tijhuis uit Hellendoorn kent Jennechien de molenaarsdochter niet. Wel herinnert hij zich dat Van de Werfhorst vaak bij zijn vader en grootvader kwam op Molen De Schuilenburg. ‘Ik was nog klein. We hadden in de oorlog veel onderduikers en de schrijver kwam regelmatig bij ons langs.’ Maaskant bevestigt de fietstochten richting Schuilenburg. ‘Pieter was koerier in de oorlog en bracht berichten rond. Hij was geen verzetsheld’, lacht Maaskant. ‘Ik weet wel dat hij een ontzettend grote Duitse bek had, daarmee schrok hij de Duitsers af.’ Maaskant zat in de oorlog een tijdje gevangen in Kamp Vught. ‘Pieter heeft tevergeefs geprobeerd me eruit te lullen.’ De drie vrienden huurden in de oorlog een huisje in de belte bij Ommen. ‘Ik ging dikwijls met de trein naar Zwolle en daarna per fiets naar Ommen. Tijdens beschietingen van de Engelsen brandden enkele boerderijen af. We moesten het huis uit om een boerengezin onderdak te geven.’ De mannen wandelden veel langs de Vecht. ‘We logeerden in hotel Van Kuik in 1943. Ik was net uit het concentratiekamp. We liepen langs de oude bomen bij Huis Den Berg. Ik was een snotjongen. Als Pieter in een goede bui was, noemde hij me: jongien. Ze zeiden ook wel eens ‘Johannes van Buren’ tegen me, naar de streekdichteres Johanna van Buren. Een goede vriendin van het stel. Johanna nieste altijd heel hard zonder zakdoek. Als ik proestend door de kamer liep, zeiden ze: He Johannes, hand voor de mond.’ Ook fietsten de mannen naar Bathmen, waar de moeder (‘Mem’) van Hein Vos woonde.

Na de oorlog verhuisden zij gedrieen naar Wassenaar. ‘Hoe je onze relatie kunt omschrijven?’ Maaskant denkt diep na. ‘Een intense vriendschap…Er was van mijn kant geen sprake van homoseksuele gevoelens. Daar heb ik me nooit mee ingelaten.’ Van de Werfhorst en Vos deden nooit geheimzinnig over hun seksuele geaardheid. ‘Het liet hen koud wat anderen dachten’, zegt Maaskant die in 1950 zijn vrouw Bep ontmoette. Zij overleed vorige maand. ‘Pieter is één keer bij ons thuis geweest en ontmoette haar voor het eerst. Hij was niet aardig tegen haar. Hij nam mij mijn huwelijk kwalijk denk ik achteraf.’ De voormalige streekboekenkenner Gerrit Kraa interviewde de schrijver een paar jaar voor zijn dood. Hij vond het ‘een hele eer om de man’ te ontmoeten. ‘Ik durfde geen persoonlijke vragen te stellen. Zeker niet over zijn homoseksualiteit. Zelfs als ik iets over de oorlog vroeg dan zei hij: ‘that's enough.’ Van de Werfhorst stierf in 1994 en Maaskant erfde zijn boeken en brieven. ‘Alle persoonlijke schrijfsels heb ik moeten verbranden. Pieter vond dat zijn privéleven niemand iets aanging.’

Na zijn vijftigste schreef Van de Werfhorst nauwelijks meer. In de biografie van Adriaan Roland Holst staat: ‘Onder de Hollanders in Ascona was Van de Werfhorst die er door zijn uitgeefster heen was gestuurd om een nieuw boek te schrijven, maar zich door Roland Holst en de wijn daarvan gemakkelijk liet afleiden.’ Maaskant was ook in Italië destijds. ‘Pieter was uitgeblust. Zijn laatste boeken kwamen moeizaam tot stand en zijn minder goed gelukt. Ik heb nog geprobeerd ze te laten herdrukken om geld voor hem los te krijgen, maar men zag er niets in.’ Na de dood van Hein Vos in 1972 werd Maaskant de ‘zaakwaarnemer’ van Van de Werfhorst. De ‘dienster’ Riet de Vries verzorgde de Sallandse schrijver veertig jaar lang trouw. Vaak betaalde Maaskant haar uit eigen zak omdat zij hem veel werk uit handen nam. ‘Pieter was een dwingeland, hij kon je claimen.’ Toen Maaskant nog in de Eerste Kamer werkte, kwam hij iedere week bij de schrijver in Wassenaar. In 1980 werd Maaskant zo goed als blind en de verre bezoeken kostten steeds meer moeite. De schrijver in ruste heeft Maaskant jarenlang zorgen gebaard. ‘Ik heb voor hem gewoekerd’, zegt hij met een grimas. ‘Pieter leefde graag op grote voet maar had geen cent. Hij hield van mooie kleding, lekker eten en reizen. Hein Vos had hem altijd gesteund.’ Streekcultuurkenner Gerrit Kraa verwonderde zich bij zijn bezoek in Wassenaar over de ‘imposante bos verse rozen op tafel (…) het moeten er honderden zijn geweest’. Maaskant grinnikt. ‘Mijn God. Die boerenbak heb ik hem gegeven voor zijn verjaardag in 1950. Het moest wekelijks worden gevuld met verse bloemen. Ik heb vaak spijt gehad van dat cadeau. Ik erfde alles, ook zijn schulden. Maar ach, we hebben het gered.’

Maaskant zag zijn vriend de avond voor diens dood in het verpleegtehuis. ‘Zullen we nog even naar meneer gaan’, vroeg Riet. Het was de laatste keer. Riet dacht dat ‘meneer’ naar hem had geglimlacht, maar Maaskant betwijfelt het. ‘Ik heb het niet gezien.’ Bij de crematie waren zes mensen. Riet verzuchtte na afloop: ‘Ik ben blij dat meneer nu in de mannenhemel is’. Ook voor Maaskant was het ‘een opluchting’. De schrijver Aar van de Werfhorst bestond toen al 35 jaar niet meer. De mens Pieter Jansen had hij al langer achter zich gelaten. ‘Onze contacten in Overijssel heeft hij verwaarloosd’, zegt Maaskant met spijt. ‘Hij vertoefde liever in welgestelde kringen. Je kunt zeggen dat hij omhoog is gevallen. Ik weet ook niet hoe je dit moet rijmen met zijn eerste nederige romans. Hij werd steeds meer buitenkant.’

Auteur: Marion Groenewoud



Zie ook bij: Pieter Gerhardus Jansen voor een biografie/interview geschreven door Gerrit Kraa.
Geboren:   03-03-1907 Gronau
Overleden:   20-01-1994
Publicaties:   Werken: Jennechien (1932) De grote, stille knecht (1936) Volcmar de ommelandvaarder (1938) Madame Jatzkowa (1941) De winterkraaien (1945) De eenzame (1949) Twee rode reeën (1954) Overijssel (1958), fotoboek met teksten van Aar van de Werfhorst
Laatst bijgewerkt op:   24-04-2014