Willem Wilmink (1936-2003)


Op huisnummer 43 in de Javastraat in Enschede herinnert enkel een eenvoudig koperen plaatje op de gevel er nog aan dat de dichter Willem Wilmink hier woonde. Een stukje verderop in de straat staat de school die ooit model stond voor het gedicht De oude school van Wilmink, dat door de cabaretgroep Don Quishocking tot een klassieker werd gezongen. Dat lied eindigde aldus: Het moet er allemaal nog zijn/de deur, de bomen en het plein,/de grote heg/alleen die mooie lichte plaat/waarop een kleine dessa staat,/is misschien weg. Inmiddels staat op het oude schoolgebouw in grote letters te lezen dat hier nu de islamitische basisschool Al Ummah is gevestigd.

In 1991 keert Willem Wilmink terug in de Javastraat, waar hij op 25 oktober 1936 werd geboren. Het is angst, waardoor hij na zijn traumatische oorlogservaringen als jongetje in een schuilkelder eigenlijk zijn hele leven werd gekweld, die Wilmink na omzwervingen in Amsterdam en Zeist terug drijft naar zijn geboortegrond. Terug in de Javastraat lijkt Wilmink in eerste instantie de rust en stilte uit zijn gelukkige jongensjaren te hebben hervonden. De cirkel is immers rond. De dichter, die altijd kind is gebleven, terug in de straat waar hij als kind speelde. Maar in de Javastraat beleefde Wilmink als kind niet zijn gelukkigste momenten. Dat was in Ootmarsum, waar hij in 1944 enkele weken verbleef en voor het eerst nergens bang voor hoefde te zijn. In de documentaire ‘Dichter in de Javastraat’ zegt zijn weduwe Wobke dat Wilmink die tijd in Ootmarsum altijd heeft geïdealiseerd. Omdat, zoals ze het formuleerde, ‘de oorlog daar gewoon niet was’.

Zelf heeft Wilmink zijn herinneringen aan die gelukkige tijd – misschien wel de gelukkigste uit zijn leven – prachtig verwoord in het gedicht ‘Bij Ootmarsum’. Dat gedicht, opgenomen in het boek ‘Het beloofde land’ waarin verzen van Wilmink vergezeld gaan van schilderijen van de Ootmarsumse schilder Ton Schulten, begint zo: Waar ik zo heel ver uit kon kijken,/ tot aan die dunne potloodstrepen:/ de schoorstenen van de fabrieken/ van mijn stad, waar het oorlog was./ Maar hier kwam nooit een vliegtuig over,/ zover ik wist. Ootmarsum, meer in het bijzonder de Kuiperberg waaraan hij hier refereert, blijft dus voor Wilmink het beloofde land, ook als hij terug is in de Javastraat.

Voordat hij zich ook in Twente na een eerste herseninfarct in 1995 geleidelijk aan steeds verder terug trekt, bloeit Wilmink helemaal op in zijn geboortestreek. Geïnspireerd door het Twentse land, de taal van de streek, maar zeker ook de mensen legt hij als schrijver, dichter, vertaler en zelfs vertolker een ongekende productiviteit aan de dag. Zo herschrijft hij het door Joost Prinsen zo schitterend vertolkte, droefgeestige lied ‘Textielstad’ (Het is het eindpunt van de trein…’). Maar hij vertaalt ook liederen uit de Middeleeuwse bloemlezing ‘Carmina Burana’ op muziek van Carl Orff, waarbij hij ‘een zwaan waar iedereen graag naar keek’ laat zwemmen in de Buurserbeek. Verder schrijft hij de volksmusical ‘De Pathmosprinses’, een liefdesgeschiedenis met scherpe kantjes, gesitueerd in de voor Enschedeërs buitengewoon herkenbare (textiel)arbeiderswijk Pathmos. En ter gelegenheid van zijn 60ste verjaardag vertaalt Wilmink de opera Hoffmanns Verhalen op muziek van Jacques Offenbach, waarbij hij ook heel dicht bij zichzelf en bij huis blijft.

Door in het Twents te gaan schrijven, draagt Wilmink (samen met zijn goede vriend Herman Finkers) verder ook bij aan een herwaardering van het dialect. In de bundel Heftan Tattat! brengt hij in zijn gedichn in t stadsplat de bekende thema’s nog dichter bij de Tukkers omdat hij ze in hun moodersproake aanspreekt. Zelfs waagt Wilmink zich, samen met de begeleidingsgroep Quasimodo, in die tijd zelf nog wel eens op het podium om uit zijn omvangrijke oeuvre voor te dragen en - zichzelf begeleidend op de accordeon – met breekbare stem en onvervalste Twentse tongval een liedje als ‘Frekie’ te zingen. In die periode verkeert Wilmink met enige regelmaat in Café Het Bolwerk, waar hij dan graag aan zijn vaste tafeltje met een Perzisch kleedje bij het raam een Duvel mag nuttigen. Daar krabbelt hij op een dag het volgende gedichtje op een bierviltje: Begraaf mij onder ’t Bolwerk/ want al is crematie netter,/ ik wil boven stappen horen/ en het lied van ‘Stormy weather’.

De angst, die Wilmink vanaf zijn jongensjaren in de oorlog kent, krijgt de dichter in verhevigde mate weer in de greep na een eerste herseninfarct in 1995. Wilmink durft Twente niet meer te verlaten. Zijn wereldje wordt geleidelijk aan nog kleiner. Hij waagde zich niet meer buiten de Javastraat en tenslotte komt hij zelfs zijn huis niet meer uit. Het toenemende fysieke isolement van Wilmink, de laatste jaren van zijn leven, betekent echter geenszins dat hij het contact met zijn omgeving verliest. Dat blijkt eens te meer op indrukwekkende wijze als hij het verdriet van Enschede na de vuurwerkramp op 13 mei 2000 magistraal verwoordt in het gedicht ‘Enschede huilt’. Arm Enschede, verberg je in/ de armen van je koningin/ en huil, want daar is reden voor/ en huil dan maar aan één stuk door.

Na zijn overlijden, op 2 augustus 2003, zorgen nabestaanden ervoor dat Willem Wilmink na zijn dood toch nog in zijn ‘beloofde land’ terecht komt. Zijn as wordt – ‘stiekem’ volgens zijn weduwe Wobke - verstrooid op de Kuiperberg in Ootmarsum. Acht jaar later, in augustus 2011, krijgt Willem Wilmink op die plek een passend, blijvend eerbetoon in de vorm van een monument, bestaande uit twee ligbedden van Bentheimer zandsteen en een boek van glas.

Auteur: Ben Siemerink

Geboren:   25-10-1936 Enschede
Overleden:   02-08-2003 Enschede
Publicaties:   Zie Bibliografie Willem Wilmink
Laatst bijgewerkt op:   29-04-2014