Aar van de Werfhorst (1907-1994)


Pieter Gerhardus (Piet) Jansen (pseudoniem: Aar van de Werfhorst) werd op 3 maart 1907 geboren in het Duitse Gronau, waar zijn Nederlandse ouders een drogisterij dreven onder de naam Das Holländische Warenhaus. Hij werd tweetalig opgevoed. Zijn vakanties bracht hij door bij zijn grootouders aan de Overijsselse Vecht. Al op zijn veertiende werd hij leerling-journalist bij de Ruhrzeitung. In 1923 verhuisde het gezin via Winterswijk naar Vriezenveen. Hij volgde de kweekschool, maar werd journalist in plaats van onderwijzer. Op 18-jarige leeftijd ging hij in Hellendoorn wonen in een molen en schreef daar zijn eerste roman "Jennechien", die in feuilletonvorm verscheen in het Sallands Dagblad. Zijn volgende werk "De grote stille knecht" (1936) is gesitueerd in Junne bij Ommen, waar Van de Werfhorst een huisje bewoonde. Vanaf dit moment schreef hij onder pseudoniem.

De naam Van de Werfhorst was de achternaam van zijn grootmoeder, die ook in Junne heeft gewoond. Zijn volgende roman gaat over de Van de Werfhorsten uit Elburg die al in de Middeleeuwen naar Zweden voeren: "Volcmar de Ommelandvaarder". Van de Werfhorst woonde inmiddels op het eiland Schokland. Het volgende boek "Madame Jatzkova" speelt in Kampen, waar hij ook veel onderzoek deed voor zijn boeken in de archieven. "De winterkraaien" wordt gezien als Van der Werfhorst's meesterwerk. Het gaat over de veenarbeiders in de buurt van Sibculo. Hij schreef het boek in de Tweede Wereldoorlog. Hij verbleef toen in Mariënberg, waar hij deelnam aan het verzet. Zijn gehele archief, inclusief twee manuscripten werden door de Duitsers in beslag genomen en vernietigd.

Na de oorlog schreef hij de trilogie "De eenzame" en nog enige novelles en dichtbundels. Van de Werfhorst werd soms verweten dat hij een soort streekromans schreef. Hierover ergerde hij zich. Hij vond "romancier" een veel passender benaming. Zijn weerwoord was vaak dat hij schreef over gewone mensen (boeren, veenarbeiders), wat voor de elitaire literaire critici blijkbaar een ongebruikelijk thema was. Vanwege zijn binding met dit soort hoofdpersonen werd hij voor gemak maar een streekromanschrijver genoemd. Van de Werfhorst was liefhebber van de neo-romantiek van Aart van der Leeuw en Arthur van Schendel. "Het wassende water" van Herman de Man behoorde tot zijn favorieten. Hij was bevriend met buitenlandse schrijvers als Selma Lagerlöf en Thomas Mann. Ook had hij veel bewondering voor de Hellendoornse dichteres Johanna van Buren. Was hij voor de oorlog een schrijver die in de belangstelling stond, de nieuwe generatie schrijvers van na de oorlog drong hem op de achtergrond. Hij was daar niet rancuneus over. Hij was op een gegeven moment uitgeschreven en had genoeg andere hobby's als tuinieren en koken. Na de oorlog werd hij secretaris van zijn levenspartner de politicus Hein Vos. Vos was na de oorlog een belangrijk PvdA-voorman en was minister van Handel en Nijverheid en daarna ook nog van Verkeer en Waterstaat. Marie Vos, toneelschrijfster en dichteres woonde veertig jaar bij hen in om de huishouding te verzorgen, aanvankelijk in Hoevelaken, later in Rijswijk. Vanaf 1956 woonde ook moeder Vos bij hen in.

Aar van de Werfhorst werd 87 jaar. Niet lang voor zijn dood zocht Gerrit Kraa hem op in zijn Wassenaarse woning. In onderstaand artikel uit Jaarboek Twente gaat Kraa in op het werk van deze Overijsselse "romancier".

'n Grootn stiln knech hef ech bestoan de schrijver Aar v.d. Werfhorst 85 jaar.

De eerste kennismaking met het werk van Aar van de Werfhorst staat me nog haarscherp voor de geest. Ik gaf voor het eerst les aan een derde klas voortgezet onderwijs en dat ging uit het modernste boekje dat ze toen hadden. 'De wondere wereld', heette het, deel 3b. En dat begon met de proloog uit 'De groote stille knecht' van de een of andere Aar van de Werfhorst. Wist ik veel. Een gekwelde, door het leven geteisterde goliath probeerde de ik-figuur duidelijk te maken dat hij over hem moest gaan schrijven. Een metafoor, dus, het moment waarop de schrijver geïnspireerd wordt. Het complete boek bleek als Salamander-pocket te koop. Het verhaal was in prachtige stijl geschreven, de inhoud meeslepend, het einde maakte een beetje melancholiek, en je raakte spelenderwijs op de hoogte van een volkomen onbekend stukje (regionale) marke-geschiedenis. Want op de kweekschool leerde je wel de drie kabinetten van Thorbecke en meteen ook de motto's waaronder die gebukt gingen ('het geweer in de hand, met de spade op de schouder, een mager schepje uit onzen ketel', of zoiets) maar heemkunde was er nauwelijks bij, laat staan het bezoek aan het Rijks Archief Overijssel, dat toen nog zo nostalgisch was opgeborgen in de Sassenpoort.

Jaren later verscheen een interview van Oolbekkink dat aldus begon: 'Lichte verbazing alom. Als-ie niet dood was, moest-ie toch minstens 85, 90 zijn. 'Wie is dat dan wel?' vroeg een jongere collega. 'Nooit van gehoord.' Aan de orde was het bericht dat schrijver Aar van de Werfhorst deze week 70 jaar is geworden. Nu, Jaarboek 1992, blijkt de schrijver nog immer in leven en hoopt hij in maart 85 jaar te worden. En nog steeds is er verbazing als in een gesprek duidelijk wordt dat de schrijver ook nu nog in leven is.

Verwaarloosd


Het lezen en / of herlezen van het werk van de Werfhorst bleek absoluut geen straf te zijn. Het opsnorren van recensies (in de gauwigheid 18 artikelen uit gerenommeerde kranten en tijdschriften van de hand van al even gerenommeerde critici) is geen al te moeizaam karwei. Dat omvangrijke oeuvre van een auteur die in de literatuur een eigen naam verwierf -zij het dat we 't niet hebben over de meest moderne schrijver -speelt zich voor een flink deel af in Overijssel- in Kampen, Junne, Hellendoorn, nabij Sibculo, bij een sluiswachterswoning aan een rivier, en zo nog wat soms vagere locaties. Het is zeker niet zo dat de schrijver die locaties er met de haren heeft bijgesleept. Dat ze ongestraft vervangen kunnen worden door willekeurige andere geografische gebieden. Terwijl het nog zekerder niet zo is dat er derhalve sprake zou zijn van inferieure streekromannetjes. (Overigens, zijn streekromannetjes wel zo inferieur -wordt het niet tijd voor een zekere te van herwaardering in positieve zin?)

Kortom -als er iemand ooit op superieure manier over onze contreien heeft geschreven en er dan ook nog op literaire wijze vorm aan gaf, dan is dat wel Aar van de Werfhorst. Anders dan Johanna van Buren, zeker niet minder. (Overigens: Aar van de Werfhorst was de eerste die onverholen zijn literaire pet afnam voor deze dichteres en een zeer lovend artikel van dertien pagina's aan de dichteres wijdde toen baar eerste bundel het licht zag.) Heel anders ook dan Belcampo, en nog steeds niet minder. WiIlem Wilmink, Herman Finkers, Henk Elsink, ze komen uit Overijssel en men weet dat. Er is duidelijk sprake van erkenning. Hoe komt het, dat Van de Werfhorst lang niet die bekendheid geniet die hem zeker toekomt?

Waar blijft de scriptie of het proefschrift over Van de Werfhorst? In 't Overijsselse is maar weinig ondernomen om de schrijver te eren. In Junne en Kampen is een straat naar hem vernoemd en dat is dat. Een suggestie: de naam Volcmar zou zeker niet misstaan op de nog te bouwen toeristische kogge in Kampen. Landelijk verging bet de schrijver al niet veel beter. Alleen de ANWB kende hem de prijs toe voor de schitterende tekst bij de foto's van het in die tijd revolutionair opgezette fotoboek -nota bene ook over Overijssel! Een boek dat nog steeds een lust is om te bekijken (overigens ook ‘t Frans en Duits verschenen). En hij kreeg de Goethe-medaiIle van 'De Kogge'. Het lijkt er veel op dat hij het slachtoffer is geworden zowel van het minderwaardigheidscomplex dat ons, mensen van achter de IJssel, wellicht nog bezielt en van het feit dat Van de Werfhorst zijn privé-leven consequent heeft afgeschermd en nog steeds liever niet aan de weg timmert.

That 's enough'


Bij Aar van de Werfhorst de kamer binnenlopen -in zo'n zomers, bijna nostalgisch aandoend villaatje in de buitenwijk van Wassenaar -betekent geconfronteerd te worden met een echt imposante bos rozen. Hoe dat technisch verwezenlijkt werd door zijn verzorgster zou ik niet weten, maar het moesten er honderden geweest zijn, die nu, in de late herfst al lang uitgebloeid, nog duidelijk roepen dat het zomer is geweest. Heel symbolisch eigenlijk. Want vlak daarnaast de schrijver zelf, de leeftijd der zeer sterken bereikt, aan een rolstoel gekluisterd. Maar nog lang niet der dagen zat, om een ander Bijbelse uitdrukking te gebruiken. Zijn scherpe ogen kijken waakzaam naar de vreemdeling die op een afgesproken Zaterdagmorgen zomaar zijn wereld binnenstapt. Naar de cassetterecorder, naar alle gedoe. Een statige klok vult nadrukkelijk de stilten tussen vraag en antwoord. Het gesprek begint. Het heeft weinig zin naar de bekende weg te vragen. Er is al eerder en al zoveel over Van de Werfhorst geschreven. Uit al die artikelen -sommige allang geleden geschreven, sommige nog vrij recent -valt een beeld samen te stellen, maar heel duidelijk is dat beeld niet. Dat lag, zoals gezegd, deels aan de schrijver zelf. Van de Werfhorst was gesteld op privacy en als iemand probeert via een aperte vraag daarvan iets af te knabbelen wordt hij duidelijk afwerend. 'That's enough', zegt hij een paar keer als hij vindt dat de vraag niet releveert met zijn werk.

Biografische gegevens


Uit alles wat over hem geschreven is, rijst het beeld op van Pieter Gerhardus Jansen, te Gronau geboren op 2 maart 1907. Zijn vader dreef daar 'Das Holländische Warenhaus'. Zoon Pieter groeide op in de sfeer van oorlogen en geruchten van oorlogen. 'Op school juichten de kinderen in de klas als de Duitsers een overwinning hadden behaald. Wij bleven dan zitten -dat hadden we echt van moeder gekregen, die zei: jawel, juichen om de Sieg, maar hoeveel zijn er voor gesneuveld?' Dat soort dingen heeft me ook geholpen een keuze te maken, want je ziet dat er dingen maatschappelijk verkeerd gaan, je krijgt vormen in je denken over die zaken die leiden tot wat je bent en zult blijven. Ach in dee tijd zong je van 'Der Mensch ist gut' en je geloofde nog echt dat er een ander, een beter soort mensen zou komen. Dat heb ik nog wel hoor, in die zin dat ik niet geloof in het boze, het zondige van de christelijke religie want wat is zonde? Voor mij is in aanleg elke mens goed, met daarbij zijn kwade kanten'. (...) Een overtuigend socialist (al sinds mijn 15e bij de partij) Hij werd (14 jaar oud) leerling-journalist bij de Ruhrzeitung. Hij leerde veel van zijn mentor Kaulfuss fotografeerde, zat er met de neus bovenop toen de Fransen na de Eerste Wereldoorlog het Ruhrgebied bezetten, en deed verslag van de moord op Rosa Luxemburg en Walther Rathenau. Al zijn vrije tijd besteedde hij aan zijn grote liefde: danseur worden. Hij nam les bij Rudolf Laban von Varalya. Hij kon het lichamelijk niet aan en zag er dus van af.

In 1923 vestigde het gezin zich in Vriezenveen, waar zijn vader portier werd bij de fa. Jansen & Tilanus. Nu ging hij naar de kweekschool, maar werd toch maar liever geen onderwijzer. Over Van de Werfhorst zelf wordt in de interviews weinig geschreven. “Hij praat bedaard, afgewogen zinnen met hier en daar een tastend woord. Soms wordt hij iets geanimeerder: een herinnering, een idee lijkt hem te bespringen. Opeens valt het me op -achter zijn smalle, metalen brilmontuur trekken de wenkbrauwen op zulke momenten diagonaal en met de wat weemoedige ogen en de getekende wallen er onder lijkt hij vijf, zes seconden op Carmiggelt. Dan glijdt het gezicht weer in ruststand en spiegelt hij boersheid en tegelijk het intellectualisme dat je ook bij Sicco Mansholt ziet.' In een gesprek is soms even het Duitse accent hoorbaar: 'eemn skrijmn', zegt hij in plaats van 'even schrijven'.

Alfred Kossmann deelt mee dat Aar van den Werfhorst bevriend was met Klaus, de zoon van de grote Thomas Mann. 'Zelfs heeft Thomas Mann hem het 'Du' aangeboden.' Hij was ook bevriend met Hein Vos, de broer van de toenmalige directeur van het Hellendoorns sanatorium. Deze Vos maakte deel uit van het eerste na-oorlogse kabinet en Van de Werfhorst reisde als zijn secretaris af naar Zweden om daar de Nederlandse zaken te behartigen (o.a. papier en ijzererts lospeuteren). En passant maakte hij daar kennis met Selma Lagerlöf.

Grondige kennis


‘De wereld is een brug, ga over haar heen, maar bouw nooit uw huis op haar'. Ergens in India is dit motto als inscriptie aangebracht in een poort. Het is ook een belangrijk motief in leven en werk van Aar van de Werfhorst. Hij reisde veel, door heel Europa, wat duidelijk terug te vinden is in zijn werk. Vaak nauwelijks opvallend, maar wel getuigend van grondige kennis. Een prachtig voorbeeld daarvan is de beschrijving van de Ahr, die door noodweer aanzwelt tot een alles wegvagende bandjir. Eigenlijk is dat Van de Werfhorsts grote kracht, het evoceren van een sfeer, het neerzetten van een landschap, zonder dat het vervelend wordt, hoewel hij er ruimschoots de tijd en de alinea's voor neemt. Maar ook andere zaken getuigen van een brede belangstelling, een grote eruditie. Er is sprake van een niet-aflatende stroom van gegevens die gebaseerd moet zijn op grondige documentatie.

In de Haagsche Post (1957) schreef hij over zichzelf. Althans, daartoe werd hij uitgenodigd. Maar ook daar schreef hij alleen over zijn literaire bezigheid. Over zijn werk. De rede van Jean Cocteau (1955) vormt in dat artikel de inleiding. Van de Werfhorst trekt dan een parallel. Cocteau bepaalt in die rede zijn plaats tussen (of buiten) de anderen in de Academie Française, om daarna in te gaan op het creatieve proces van de schrijver, leidend tot een creatief product. Van de Werfhorst geeft vervolgens aan hoe hij zich verhoudt tot de andere schrijvers. Hij vertikt het 'alles goed te keuren, wat een aantal luidruchtigen meent zich te mogen permitteren en te moeten publiceren je niet laten intimideren door hun arrogante eenzijdige verachting van wat buiten hun hokje valt, rustig je gang te blijven gaan, in het zekere weten, dat er ook met andere maten gemeten wordt, nu en in de toekomst, en dat je grootste zorg moet zijn, niet onder de maat te blijven van je kunnen, zoals je dat zelf moeizaam hebt leren begrijpen.' Daarna gaat hij in op het creatieve proces: bij hem is dat niet het vastleggen van het onmiddellijke heden, niet een onmiddellijke weerslag van het primaire doen en denken van zijn medemensen en tijdgenoten. Van de Werfhorst tracht het 'rumoer' in letterlijke en figuurlijke zin buiten zijn werkkamer e houden, niet omdat hij van nature een van de wereld afgewende kluizenaar is, integendeel, alles, wat er in de wereld gebeurt, boeit hem uitermate, maar hij zou eronder bedolven worden en het zou hem verstikken als hij de stilte van zijn werkkamer niet als een soort filter tussen hem en de wereld gebruikte. Het gesublimeerde heden wil hij in zijn werk vangen en verwerken.

Ter plekke aan het werk


Hij schreef zijn eerste roman' Jennechien' toen hij 18 was. In afleveringen, als feuilleton in 'Salland' van de Overijsselsche Courant. Hij had zijn intrek genomen in de Hellendoornse molen en beschreef het Sallandse boerenleven vanuit het perspectief van molenaarsdochter Jennechien, vader Freek en bruidegom Jan. In 1932 werden de afleveringen door Kluwer in Deventer uitgegeven als roman. Een groot deel van zijn leven was een herhaling van dit motief: zich vestigen op een lokatie die een belangrijk aandeel leverde aan de inhoud van het werk waaraan hij dan bezig was. Het volgende werk 'De groote, stille knecht' (1936) speelt zich af in een marke die ergens in de buurt van Junne gesitueerd kan worden. Het werd geschreven in de boerderij 'het Rottenklooster' die hij gedeeltelijk huurde van de familie Kerkdijk in de buurtschap Junne, gemeente Ommen. In Junne was hij al vaker geweest, als kleine jongen al, bij zijn grootouders Pieter Hansesz. Knol en Neeltje van de Werfhorst. De grootvader bracht hem op het idee, het pseudoniem Van de Werfhorst te kiezen.

‘AI in de twaalfde eeuw zaten er Van de Werfhorsten in Elburg die schepen bouwden en daarmee om het land naar Zweden voeren.’ En daarmee is link gelegd met het werk dat daarna werd geschreven: 'Volcmar de Ommelandvaarder', het boek dat in 1938 verscheen. Van de Werfhorst was inmiddels op 't eiland Schokland gaan wonen. Vandaaruit bezocht hij het archief van de stad Kampen, de plaats waar de hoofdfiguur Volcmar leefde voor hij met een kogge naar het hogere noorden zeilde. 'Voor 'Volcmar de Ommelandvaarder' heb ik bijvoorbeeld in het archief van Kampen wel twee jaar onderzoek gedaan. Ik leerde daar de grote Huizinga kennen die ook met research bezig was. Hij zei dat ik moest promoveren op mijn nazoekingen, maar daar is niks van gekomen. '

Kampen vormt ook het decor van de roman 'Madame Jatzkowa' ('opgeroepen in een fijnzinnige novelle tegen het decor van de stad Kampen, is Madame Jatzkowa, ofschoon de titel het doet vermoeden, niet de deftige dame van onbesproken levenswandel, integendeel, zij is een aan lager wal geraakte generaals-weduwe, hunkerend naar nog een sprankje liefde,' .Het is het eerste boek waarvan de inhoud niet onvervreemdbaar aan de lokatie is gekoppeld. Madame Jatzkowa raakt min of meer toevallig in Kampen verzeild.

“De winterkraaien', ongetwijfeld het chef d' oeuvre van Van de Werfhorst, is wel streekgebonden. Dat is iets anders dan dat het een streekroman zou zijn. Zelfs als het boek op dat niveau was blijven steken was het nog een waardevolle bijdrage aan de streekgeschiedenis geweest. Dat werk werd voltooid in 1942 maar pas na de oorlog in 1945 uitgegeven. Ook hier was sprake van werken 'op lokatie': een deel van de oorlogsjaren was Van de Werfhorst ondergedoken. Het verhaal wordt afgesloten met plaats en datum: Marienberg, 23 juni 1942. ‘De winterkraaien' is een hommage aan de bonte verzameling mensen die eind vorige eeuw het veen bevolkte in de buurt van Sibculo.

Van de Werfhorst rondde zijn oeuvre af met drie boeken: 'De eenzame' (1949), 'Het laatste huis' (1952) en 'De reis' (1956). In deze trilogie gaat het over Maarten Grubbe, die het eerste deel van zijn leven doorbrengt op 'De steenen kamer', een soort havezate, waarvan hij alle roerend en onroerend goed op naam laat zetten van zijn vrouw Marie-Louise, om vervolgens reizend het antwoord te vinden op de vraag wat in feite zijn bestemming is. Tussentijds verscheen de novelle 'Twee rode reeen', waarin duidelijk wordt , dat Aar van de Werfhorst meer met de Tweede Wereldoorlog te maken had dan hemzelf lief was. Dat is een understatement, maar daarin vat hij ook zelf steeds zijn eigen ervaringen samen. Niemand wordt veel wijzer van wat hij in de oorlog deed in het verzet, of wat de bezetter met hemzelf uitspookte. Wel wat er met zijn schrijverszaken gebeurde. Ook, waarom er niets kwam van promoveren op een studie, gebaseerd op alle archief-spitterij: 'Nee, in de oorlog hebben de moffen mijn hele archief en twee manuscripten verbrand. Dat is aanvankelijk een gevoel van: nou hebben ze iets van jezelf weggenomen, maar later begrijp je dat die ervaringen toch niet echt weg zijn, al heb je soms iemand nodig om je daar op te wijzen.

Lokaties


Entjes wijst op de grote betekenis die de lokaties spelen in de werken van Van de Werfhorst. Hij stelt vast dat in iedere roman water, een rivier, een vaart of de zee zoiets als een onmisbaar element van beschrijving in de verhalen van Van de Werfhorst zijn moet. In veel verhalen blijken dat IJssel, Vecht, Regge, Overijssels Kanaal te zijn. In het kader van een artikel in het Jaarboek Twente moet zeker ook 'Overijssel' genoemd worden, in 1958 verschenen. Een documentaire in tekst en foto's die een prachtig beeld geeft van het begin van de jaren zestig, toen Overijssel nog op de grens zat van twee werelden. Foto's wijzen dat uit. Er wordt nog gewassen in 'De Weijerd' te Rijssen, maar er is ook al een moderne beschuitfabriek (Bolletje). Men bindt nog korenschoven, maar de gloednieuwe flats van Almelo's Windmolenbroek zijn al verrezen. Het boek verscheen in de tijd dat vormgeving een grote rol ging spelen, bijvoorbeeld de typografie, (van de bekend geworden Helmut Salden) en de kwaliteits-fotografie (Nico Jesse, Ger Dekkers en Kees van Barneveld). Vanaf dat ogenblik zweeg de schrijver. Wel is een aantal artikelen verschenen in 'Overijssel, Jaarboek voor cultuur en historie'.

'Zee is van oons soort'


Van belang is het dertien pagina's tellend artikel (1947) over Johanna van Buren, de Hellendoornse dichteres, dat Van de Werfhorst schreef in een van de Overijsselse Jaarboeken. Hij had -als eerste?- de moed om prijzend te schrijven over een onbekende mevrouw die zelfs in de figuurlijke achterhoek van Nederlands bekrompen literaire wereldje niet eens bestond. Die haar oeuvre bij elkaar spaarde via een wekelijkse aflevering in een regionale krant, nota bene ook nog in het dialect. Van de Werfhorst beschrijft treffend waarom Johanna zo geliefd was bij de streekgenoten. Zo ging hij met haar 'de boer op' en dan zei hij wie hij meegenomen had: 'Wij werden binnen genood, op de koffie met beschuit en wij moesten vertellen van onze belevenissen en onze familie, alsof we oude kennissen waren.'(...) 'Ik heb vaak getracht te weten te komen waarom de boeren en eenvoudige arbeiders de 'leedties van Jehanna' zoo mooi vonden. De beste verklaring hiervoor is geloof ik het antwoord, dat ik dikwijls hoorde: -Zee is van oons soort-.' Van de Werfhorst noemt haar 'een groot dichteres, die verzen heeft geschreven die staan mogen en kunnen naast werk van Guido Gezelle en den grooten dialect-dichter Klaus Grosch. Zij mist elke schoolsheid maar ook elke geschooldheid. ' Ook de humoristische gedichtjes van haar 'staan meestal op een zeer hoog peil'. En dat terwijl men 'juist in onze dialect- literatuur verschrikkelijk veel banaal, grof en geesteloos gerijmel vindt(...). Het zijn meestal demonstraties van een dilletantisme. dat welig tiert op elk gebied van streekkunst in het algemeen en in het bijzonder op dat der dialect-literatuur..

In 1978 verscheen de bundel .Tranen der dingen. Het is eenvoudige poëzie, de beelden zijn direct en helder, maar -kenmerk van poëzie van enig niveau -de dichter zegt toch meer dan de simpele beelden vertellen.

In 'Bibliografische gegevens Aar van de Werfhorst van het Letterkundig museum ontbreekt overigens een titel die juist ook voor het streekperspectief van belang is. Dat is het verhaal van ‘de opstandige scholtenboer’ verschenen in 1941 duidelijk te lokaliseren in Overijssel dat op diverse plaatsen te lijden had van hardnekkig wit stuifzand. Men zocht naar middelen om dat gestuif te bestrijden. Het werk van Van de Werfhorst verdient een uitgebreider behandeling maar daarvoor is de toegemeten ruimte in een Jaarboek duidelijk te krap. Er moet dan maar een keus gedaan worden uit ‘Jennechien’ of ‘De Groote stille knecht' het ‘echte’ debuut dat zo aansloeg dat hij er min of meer van kon leven waardoor hij een van de weinige broodschrijvers werd. Wie ooit het leven in de marke wil bestuderen kan’ t op de meest aangename manier doen door dit boek te lezen. Of nemen we een fragment uit ‘De opstandige scholtenboer of De Winterkraaien? Het laatste werk wordt ook door Van de Werfhorst zelf het beste gevonden. Daarom daarover meer.

De winterkraaien
Citaat uit Roring:


‘Als men het kanaal volgt dat van Vroomshoop naar Coevorden gaat ziet men ter rechterzijde uitgestrekte veengronden die zich tot over de grenzen uitstrekken. Van de grens, in oost-westelijke richting schiet een breede landstreek -als eene landtong in zee- in het veen vooruit. Daar lag oudtijds het klooster Sibculo aanvankelijk ook Zibekelo en Sebekeloe genoemd. (...) Het waren eenige personen die in het vroege voorjaar van 1406 uit Zwolle naar deze streek waren gekomen. Beladen met eenige levensmiddelen en gereedschappen kwamen zij op deze plaats om den Heren Gode to dynen ende ander lude tot den dienste Goedes to trecken. Het gezel schap was klein en onder hen bevond zich een priester, Jan Clemme uit Hessen afkomstig en een voormalig koster uit de St. Nicolaas -of Berg- kerk te Deventer.’ De winterkraaien zijn zeven turfstekers. Winterkraaien werden ze genoemd, omdat ze telkenjare terugkwamen in de herfst, als de turf al uit het veld gehaald was. Ze staken dan van het veen de bovenste, onbruikbare laag af zo de bruine brand vrijmakend, die eronder zat. Ze trokken zware vochtige bonken uit het veld, daarom werden ze ook wel de bonkers genoemd. Ze komen allen om het leven als ze bij slecht weer de vaart oversteken in een bootje. Van de Werfhorst gaat vervolgens als het ware langs de adressen van de zeven omgekomen winterkraaien om na te gaan hoe zij hun leven geleefd hebben. Albert Krikken, Gait Aalvanger, Wessel Donker, de Kikkert, Willem Bladder, Arend Talen en Harm, de jongste. Deze flash-backs geven een scherp getekend beeld van het primitieve, leven dat bijna onlosmakelijk verbonden is met de aarde zelf. Juist door de belichting van zeven verschillende mensenlevens is het mogelijk het leven in het veen in alle facetten weer te geven. Sommigen wonen bijna in die aarde:

'Van die hutten vertelde men: Een jager ging met z'n hond en een drijver samen uit jagen in het veld. Dan kreeg de hond een haas los. Maar juist voor den jager lag een hoogte, die hem verhinderde het schot te lossen. Met een paar stappen was hij boven op die hoogte, nog juist op tijd om het haas neer te leggen. Dan zei de drijver: 'weet de heer wel, waarop de heer stond, toen hij het schot loste? Op de keet van Visch-Jette...'

Er gebeuren niet alleen gewone alledaagse zaken, er is duidelijk meer aan de hand tussen de wijde hemel en het overzichtelijke vlakke landschap. De turfvlakte levert niet alleen letterlijk vergezichten maar ook figuurlijk. Een metafysisch geheel, waarin bijgeloof een grote rol speelt. Personificatie van de mystiek is 'den monnik op Sibculo'. Als de zeven turfstekers begraven zijn -'het kerkhof lag op de hoogte, waar vroeger het klooster stond'- en iedereen weer is vertrokken, verschijnt een man. 'Zijn gedachten gingen terug, door de eeuwen heen. Het waren toen ook zeven mannen geweest, in bruine pijen, stille veenknechten. Zij waren gekomen uit de luide wereld, naar de stille heuvel in het veen. Johan Clemme was hun voorganger.'

De verschijning van deze monnik, het bestaan van het vroegere klooster, de metafysische band tussen verleden en heden geeft aan dit verhaal een bijzondere dimensie. Het verhaal is een breed uitgewerkt epos van het bestaan in de turf. Heel anders van inhoud en niveau dan b.v. 'Mijn kinderen eten turf' van Toon Kortooms, anders ook dan 'Peelwerkers' van Coolen. Er gebeurt nogal wat "in dat veen, waar een bonte verzameling van de meest kwetsbaren uit de samenleving zich hadden gevestigd. Alleen uit de namen al valt die grote varieteit af te lezen: Anne de Jager , Arend Profijt, Arend Talen, Derk, Gait Aalvanger , Geeze, Harmen, Hendrik Manrho, Hoedjes- Treeze, Hompel-Sare, Jan Kikkert, Jennigje Yoorstak, Jente, Jentje Sluyer , Lumme, Marre, Na Veldhuis, Otte Noppers, Siemen, Sjoerd Potschip, Teers, Tiete, Tjamme Kams, Trien Stobbe, Van Rooien, Visch-Jette, Wessel Donker, Willem Bladder en Wolter Klinkien.

Zo in de loop van een mensengeneratie kan er ook in het veen nog heel wat gebeuren: De Krikke (schippers-ringetjes in de oren) raakt wegens doodslag op Nanne Swiers in 't gevang, de dochter van Wessel Donker gaat de hort op, Wessel Donker legt het aan met de schooiers-meid Hompel.Sare. Men ging niet altijd zachtzinnig met de ander om. Hompel-Sare werd aldus aangepakt door haar vader: 'De oude werd boos. Hij trok uit het zodendak van het huis een kleine twijg en sloeg nog eens naar zijn dochter, die het nu niet zo gauw zag. Het fijne twijgje zwiepte door de lucht. Sare verstomde ineens. Een felle, rode streep tekende zich dwars over haar gezicht af. Ze richtte haar ogen op den oude die er bij stond alsof er niets gebeurd was. Hompel-Sare werd spierwit. De striem tekende zich daardoor nog feller rood af. Een boze trek kwam op haar gelaat en langzaam zei ze, met een van woede trillende stem: 'Varken! , Scherp wordt getekend hoe ellendig het leven van een huisvrouw kon zijn: 'Haar beste jaren waren nog haar kinderjaren, tot haar dertiende toe, dan kwam dat vervloekte andere leven, van mannen en kinderen krijgen en werken.'

Het bonte leven van de turfstekers: het smokkelen van foezel in een varkensblaas, reIletjes als de veenbaas het loon niet in contanten wil uitbetalen, waardoor de marechaussee er aan te pas moet komen, maaiers en pikkers die naar andere landstreken gaan om er bij te verdienen, de last van grote gezinnen. Lief de en dood In de moderne literatuur vormen (vergelijk 'De Aanslag' van Harry Mulisch) met name liefde en dood de centrale thema's. Dat was dus ook al zo in 'De Winterkraaien'. De dood werd niet bepaald weggestopt als al te hinderlijk element in een vervreemde samenleving: 'Hij lag de eerste avond, toen de kist nog niet gebracht was, op drie stoelen onder het raam. Rode geraniums bloeiden in potten op de vensterbank en een witte ster van Bethlehem hing midden boven de dode.'

Vanwege de schrille contrasten is er juist rondom de dood vaak sprake van bizarre humor. Het was gebruikelijk dat de timmerman de maat kwam nemen bij een dode. Maar: 'Wat moet je toch', zei Jette tegen hem, 'je maakt ze toch alle donder naar je eigen maat! Toen Meewes in de kist lag en ik door het luikje keek, zag ik alleen maar z'n lange hals. Je had de kist veel te kort gemaakt. Z'n hoofd moest pal tegen het achterschot aan liggen en z'n benen kon hij nog niet strekken. Hij stak z'n magere knieën tegen het deksel.' Het was waar, de timmerman had maar een maat voor alle kisten, die had hij naar zichzelf genomen. Als hij dan de kist en het deksel klaar had, ging hij in de kist liggen, lei het deksel er op en kraste een kruis boven z'n gezicht in het deksel. Daar moest het ruitje komen met het schuifje, zodat ze de dode nog konden zien, als de kist al dicht was.'

Erotiek speelde in een dergelijke samenleving vanzelfsprekend geen weggeschoven rol: 'Dat was nog eens een wijf! Die had hij moeten hebben! Hij keek naar haar en een grote lust doortrok zijn dronken lijf. lette was lang en gespierd, ze had krachtige en pezige armen en benen. Nu ze zo achteroverlag, tekenden zich haar buik en de heupen en de lange benen duidelijk onder de katoenen rok af. Waar de zwarte omslagdoek, die ze droeg, open- viel, zag men hoe het dunne katoen van haar blouse spande om de borsten. In de halsopening viel een donkere schaduw over de matwitte gladde huid.'

Maar het allerbeste fragment (wat mij betreft geldt dat voor het complete werk van Van de Werfhorst) is gewijd aan Lumme (met de andere weduwen werkend in het veld) die bevallen is van haar elfde kind, en stervend vervoerd wordt met de turfschuit, waarbij men de sluizen en de schollen passeert. Uit de laatste regels van het verhaal blijkt dat ook Van de Werfhorst niet aan de verleiding ontkomt om van de monnik Johan Clemme een soort Joachim Stiller te maken, een Messiaanse figuur: 'Wat er ook rondom hem heen veranderde en wat ook nog komen mag, hij is en blijft de zorgzame. Alleen, de mensen, die nu daar wonen in het veld, weten het niet, of zij vergeten het, omdat onder hen geen zieners meer zijn zoals Gait Aalvanger er een was..."

Slotbeschouwing


Er zou over Van de Werfhorst nog veel meer te schrijven zijn. Bijvoorbeeld over de relatie tussen de mensen, (opvallend is dat de relaties man-vrouw meestal op niets uitlopen), de opvallende overeenkomst met schrijvers als Coolen, Van Genderen Stort, Couperus en Van Schendel, over de invloed van andere schrijvers op hem (Maxim Gorki, bv.) over de stijl die hij hanteert (soms wat maniëristisch, een beetje dandy-achtig) maar meestal buitengewoon trefzeker: 'Door de blanke spiegelruiten zagen ze naar het geluidloze sneeuwen. Wanneer ze ook opkeken, dansten buiten in de blauwe stilte de fijne vlokjes. Het was alsof kunstig geweven, bewegelijke gordijnen aan de verkeerde kant voor alle ramen hingen, die uitkeken op het park, het licht in huis stond stil, terwijl het buiten trilde en wisselde op dezelfde maat als de miljarden sneeuwvlokjes, die aldoor en aldoor dansten.' Vooral de natuur wordt door Van de Werfhorst met een groot beeldend vermogen beschreven.

Er is nog niets gezegd over zijn levensovertuiging (wellicht vervat in de drie boeken over Maarten Grubbe: een mens is immer op reis, l'humanite parfaitement libre en sa personne': min of meer 'eenzaam maar niet aIleen') en daarmee wil in feite alleen maar gezegd zijn dat Aar van de Werfhorst een veel dieper gaande studie verdient.

Wie zich afvroeg, waarom het artikel in dit Jaarboek begon met de titel 'n grootn stiln knech hef ech bestoan' zal het inmiddels begrepen hebben: Aar van de Werfhorst heeft zich -als een grote stille knecht -zelf ook op al te bescheiden wijze buitengewoon dienstbaar gemaakt aan onze provincie. Wat wellicht veel over de schrijver zegt is een gedicht, door hemzelf vertaald uit het plat-duits en daarmee sluiten we dan maar af:

HEE ZEE MIEJ ZO VOLLE

Hee zee miej zo volle, ik zee urn gin woord,
En all's wat ik zee, was: Jehan, ik mudd' voort'
Hee zee miej van leefde, van trouw en van eer,
Hee zee miej van all's -ik weet' geels neet meer!


Hee zee miej zo voIle, ik zee urn gin woord,
En all's wat ik zee, was: Jehan, ik mudd' voort'


Hee heul miene hane en bidden, : ik zol,
Ik zol urn toch good ween, en of ik neet wol?


Ik wazze neet hellig, meer zee toch gin woord,
En all's wat ik zee, was: Jehan, ik mudd' voort!


Noew zit ik en deenke en denk' jummer d'r an,
Miej duch ik moss 'zeg hebb'n: wa geern, mien Jehan!


En toch, as ut weer kump, dan zeg ik gin woord,
En hoolt 'e miej, zeg ik: Jehan, ik mudd' voort!


Auteur: Gerrit Kraa

In december 2006 werd als afsluiting van het project van Staatsbosbeheer waarbij om de hoogveenkern van de Engbertsdijksvenen een dam van circa drie kilometer is gelegd om verdroging te voorkomen, een nieuwe vogelhut geopend. Als eerbetoon aan van de Werfhorst werd op initiatief van de Gebruikersgroep Engbertsdijksvenen een tekst uit 'De Winterkraaien' in de vogelhut opgehangen, omdat dit boek bij uitstek de sfeer van het leven in het veen in het begin van de vorige eeuw weergeef en de Engbertsdijksvenen de laatste restanten vormen van dit veen.



Zie ook: De schrijver Aar van de Werfhorst alias Pieter Gerhardus Jansen (1907-1994)/ door Egbert Roelofs In: Waver 't Vjenne No. 38 (2012), p. 879-884

Kijk ook bij pseudoniem Aar van de Werfhorst voor een biografie geschreven door Marion Groenewoud.
Geboren:   03-03-1907 Gronau (D)
Overleden:   20-01-1994
Publicaties:   

Werk van Aar van de Werfhorst: - Jennechien (1932) - De grote stille knecht (1936) - Volckmar de Ommelandvaarder (1938) - Madam Jatzkowa (1941) - De winterkraaien (1945) - De eenzame, deel 1: De Muiderkring (1949) - De steenen kamer (1952) - De eenzame, deel 2: Het laatste huis (1952) - Twee rode reeën (1954) - Aar van de Werfhorst omnibus (De grote, stille knecht/Madame Jatzkowa/De winterkraaien/De opstandige Scholtenboer/Twee rode reeën) (4e druk, 1953) - Ze voeren over zee (heruitgave van 'Volckmar de Ommelandvaarder') (1955) - De eenzame, deel 3 en 4: De reis (1956 - Tranen der dingen (1977) - gedichten - Overijssel (1958), fotoboek met teksten van Aar van de Werfhorst

Laatst bijgewerkt op:   24-02-2022