Theo Wolvecamp (1925-1992)


Nog geen tien jaar is hij weggeweest uit Hengelo. Voor opleiding in Arnhem, voor verdere studie in Amsterdam, voor de oprichting van de Experimentele Groep Holland, voor het internationaal avontuur van Cobra, voor verdere ontwikkeling in Frankrijk. Toen streek hij in Hengelo neer, de stad waar hij op 30 augustus 1925 het levenslicht had aanschouwd. Het was 1954 en niemand zat te wachten op de jonge schilder Theo Wolvecamp, die met zijn bentgenoten Karel Appel, Corneille, Constant, Eugene Brands, Jan Nieuwenhuis en Anton Rooskens de kunstwereld op z'n kop gezet had. Voorgoed van richting veranderd, zoals later zou blijken.

Toen hij Hengelo in 1945 verliet was er, al was het alleen maar door de oorlog, niets op kunstgebied in de stad. Wolvecamp noemt alleen de openbare leeszaal, waar hij de boekencollectie, die natuurlijk vooral over oude kunst ging, met gretigheid verslond, en zijn tekenleraar Oets.1) In het gesprek dat ik met hem had, gaf hij de volgende aanvulling: In 1942 schilderde hij samen met Eef de Weerd korte tijd bij Riemko Holtrop op het atelier. Zij werkten toen aan een stilleven. Het was ook Holtrop die hen in contact bracht met de oudere schilders uit de omgeving van Goor: Folkert Haanstra sr. en Jan Broeze 2)

Weinig enthousiasme over
Toen hij in 1954 terugkwam, was van het enthousiasme, waarmee de Nieuwe Groep zich kort na de oorlog had gepresenteerd, weinig over en slechts een enkeling onder de toenmalige kunstenaars hield zich in de beslotenheid van zijn atelier bezig met wat meer experimentele vormen van schilderkunst.3) In de zomer van 1954 was in Neede en Eibergen een kleine, maar achteraf opvallende, tentoonstelling te zien in onder de titel 'zeven hedendaagse schilders en een beeldhouwster'. Naast twee lokale -en tamelijk traditioneel werkende kunstenaars, John Ter Reehorst en mevrouw Dronkerd - waren zes progressieve schilders uit heel Twente bijeen gevraagd. Het waren Jan Bolink, Jan Broeze, Riemko Holtrop, Jan van der Leest, Eef de Weerd en Theo Wolvecamp.4)

Over het algemeen echter heerste er een gezapige sfeer. Het enige platform voor Twentse kunstenaars was in die naoorlogse jaren de Twentsche Kunstkring, die ook in Hengelo regelmatig te gast was. Deelnemers waren o.a. de Hengeloërs Mevrouw Stork-Daamen en Wils Broggel, de Enschedeërs P.A.Nijgh, ir. W.K.de Wijs en A. Middelhoek, allen goed voor een degelijk stukje werk, waarin voortgebouwd werd op de geijkte vooroorlogse paden. Alleen de Almeloër Berry Brugman en de Enschedeër Jan Bolink weken voorzichtig daarvan af. Een jaar later (1955) echter is het voorgoed met de gezapigheid gedaan. Dan exposeren Jan Bolink, Eef de Weerd, Jan Stroosma en Henk Schuring op verscheidene plaatsen abstract werk en is de doorbraak van de moderne kunst ook in Twente een feit.

Voorsprong in ontwikkeling
Wat dus in 1955 door de schilders in Twente moeizaam bevochten wordt, is voor Wolvecamp allang geschiedenis. Deze voorsprong in ontwikkeling verklaart zeker zijn betrekkelijk afzijdige opstelling. Het is aan de legendarische verzamelaar-kousenfabrikant Hans de Jong (Jovanda) te danken dat de jonge schilder aan het spreekwoordelijk zwarte gat ontkomt. De Jong biedt hem atelierruimte en er ontstaat een naar beide zijden stimulerend contact tussen Wolvecamp en het gezin De Jong. De Jong is een van de weinigen in Twente die in de gelegenheid is de ontwikkeling van de kunst internationaal te volgen. Voor Wolvecamp, die ervaren heeft dat er kunstenaars-geestverwanten bijvoorbeeld in Denemarken en Frankrijk werken, maar de middelen ontbeert de contacten levend te houden, is het weldadig met hem te verkeren.

Hij herinnert zich hoe hij De Jong op het spoor zette van Appel en Willem de Kooning, van de Franse schilders Soulages en Dubuffet, van Wols en Klein, en natuurlijk van de Denen. 'Ik moest soms wel een half jaar lullen voor hij ertoe overging iets van deze kunstenaars aan te kopen' . Rond 1970 vertrok Hans de Jong met zijn inmiddels belangrijke collectie moderne kunst naar Ascona. Het verhaal dat hij de collectie aan de gemeente Enschede of aan het Rijksmuseum aldaar zou hebben aangeboden verwijst Wolvecamp naar het rijk der fabelen. Hans de Jong had de gemeente Enschede voorgesteld een soort kunsthal op te zetten, waar hij tentoonstellingen van internationaal belangrijke eigentijdse kunst wilde brengen. De eerste twee jaar zou Hans de Jong zelf dit instituut willen leiden en hij zou zijn collectie tijdelijk inbrengen. Dit voorstel was te veelomvattend voor Enschede en we kunnen dus alleen maar dromen over hoe het kunstleven in deze provincie eruit gezien zou hebben wanneer dit stoutmoedige plan het wel gehaald zou hebben.

Hoge status
Wolvecamp heeft nooit de behoefte gehad zijn werk zomaar overal te laten zien. Maar de tentoonstellingen waar het te zien was, hadden zonder uitzondering een hoge status. Wat Twente betreft waren dat 'Van Daumier tot ~ Picasso', een tentoonstelling van kunst uit particulier bezit geselecteerd door dr. D.Hannema in 1956 in de Waag in Almelo, 'Facetten van hedendaagse kunst' in 1958 in het Rijksmuseum Twenthe in Enschede, geselecteerd door Ben Akkerman namens de Enschedese Kunststichting en 'Gestalten' in 1961 in de Kunstzaal in Hengelo, geselecteerd door Hans de Jong. Op deze tentoonstellingen hing hij temidden van nationaal en internationaal toonaangevende en veelbelovende kunstenaars.

Zelf rekent hij zijn deelname aan 'ldole und Darnonen', een tentoonstelling van Werner Hoffmann in 1963 in Wenen, tot zijn grootste successen. Hij hing daar in de 'vogelhoek', tussen Francis Bacon en Graham Sutherland, en vlakbij Max Ernst. Hoffmann was bij toeval op Wolvecamps werk gestuit toen hij een kunsthandelaar in Zürich bezocht.

Ondertussen was de gemeente Hengelo de contraprestatieregeling gaan toepassen. Terecht, gezien zijn toen al importante staat van dienst, was Wolvecamp één van de eersten die toegelaten werden. Voor de gemeente heeft deze verbintenis geresulteerd in een aanzienlijke collectie schilderijen van Wolvecamp uit de periode 1955-1987.

Wolvecamp is in Hengelo en eigenlijk in geheel Overijssel een tamelijk geïsoleerde figuur gebleven. Hij maakte geen school, hij had geen leerlingen. Hij hield zich verre van de plaatselijke culturele coterieën. Het grote publiek had er geen weet van een internationaal gerespecteerd kunstenaar in zijn midden te hebben. Toch zijn er genoeg kunstenaars die door zijn werk en in een beperkt aantal gevallen door persoonlijk contact door hem geïnspireerd en beïnvloed werden en worden. Het vertrek van de familie en de collectie De Jong naar Ascona (Zwitserland) liet zeker een leegte na, al zijn er de laatste jaren meer verzamelaars die belangstelling tonen voor zijn werk, ook in Twente.

Wat officiële erkenning betreft, bleef de eigen omgeving in gebreke. De enige kunstprijs die Overijssel ooit gekend heeft, de Geraert ter Borchprijs, ging tweemaal aan zijn neus voorbij. In 1957 was er wel een eervolle vermelding voor hem weggelegd, in 1959 viel hij geheel buiten de boot, hoewel in kleine kring toen al geopperd werd dat, wilde de prijs iets voorstellen, deze toch zeker een keer bij Wolvecamp terecht diende te komen.5)

Pas in 1984 kreeg het Hengelo's publiek een solo-tentoonstelling van Wolvecamp te zien in de Kunstzaal. Hij woonde en werkte toen dertig jaar in de stad en zijn werk was over de gehele wereld gegaan. Het etiket Cobra bleek te beperkt voor zijn oeuvre. Wolvecamp had zich losgemaakt van dat uiterst belangrijke moment in zijn jonge jaren. Hij bleek in zijn werk met een veel ruimer en internationaler veld van naoorlogse kunst verbonden.

Op de tentoonstelling 'Informele Kunst' in het Rijksmuseum Twenthe kon men zich daarvan vergewissen.6) In 1991 volgde de grote overzichtstentoonstelling in Enschede, eveneens in het Rijksmuseum. Die tentoonstelling maakte deel uit van een reeks exposities, waarbij ook de uitgave van een goed gedocumenteerde en rijk geïllustreerde monografie betrokken was. Ed Wingen beschrijft daarin op kundige wijze Wolvecamps werk en ontwikkeling in de context van de naoorlogse kunstgeschiedenis. En wie dat kloeke, tweetalige boekwerk doorbladert en de indrukwekkende reeks reproducties bekijkt, wordt keer op keer getroffen door de vermelding: collectie gemeente Hengelo.

Wat doet de gemeente met de collectie?
En dat maakt de vraag actueel: Wat doet de gemeente Hengelo met deze uiterst waardevolle collectie? Het gaat om zo'n 45 olieverfschilderijen, een gobelin en een ets. Het gobelin, dat in de trouwzaal hangt, werd in het midden van de jaren zestig geweven bij weverij 'De Kneut' in Baarn. Middelhoek, de toenmalige directeur van de AKI, was de drijvende kracht achter dit soort 'kunsttoepassing' in het kader van de contraprestatieregeling. Wolvecamp herinnert zich dat hij na enkele vergeefse pogingen een wandkleed te ontwerpen, een bestaand schilderij bestemde voor 'vertaling' in wol. Over de resultaten (er zijn twee wandkleden uitgevoerd destijds, één voor het Rijk en één voor de gemeente) is hij niet ontevreden. De schilderijen hangen in het stadhuis en in het stadskantoor, ongeveer de helft van de collectie staat in depot.

Een speciale selectie kreeg een plaats in het Concertgebouw, zodat een ruim publiek althans van een deel van het werk kan kennisnemen en genieten. Voor de lange termijn wordt verwezen naar het rapport 'Twentse Coulissen', waarin wordt gefilosofeerd over een dubbelstedelijk centrum voor Beeldende Kunst, dat ondermeer het beheer over de stedelijke collecties zal voeren. 'Bijzondere collecties', en we mogen aannemen dat daarmee de Wolvecamps bedoeld worden, zouden eventueel in bruikleen gegeven kunnen worden aan het Rijksmuseum Twenthe!

Praten met Theo Wolvecamp is Hengelo en de wereld ineen.
Het stadsboerderijtje in de Langestraat is een van de laatst overgebleven authentieke panden in Hengelo. Het herinnert aan het dorp dat Hengelo, nog niet zo lang geleden, was. Met een onvervalste Twentse tongval praat Wolvecamp over de tentoonstellingen en verzamelingen waar zijn werk hangt. Finland, Denemarken, Canada, Zwitserland, de Canarische eilanden. Het is slechts een greep. Hij trekt catalogi uit de kast in alle talen van Europa. En we kijken naar reproducties van oud en nieuw werk. Met steeds daarbij die naam, die plaats en dat land: Theo Wolvecamp, Hengelo, NL.

Noten
I) Ed Wingen, Wolvecamp, Venlo 1990 Het boek van Wingen bevat naast biografie en positionering van het oeuvre, uitputtende informatie over deelname aan tentoonstellingen, bibliografie en een groot aantal illustraties. Voor verder informatie over Wolvecamp en de betekenis van zijn werk zij hiernaar verwezen.
2) Gesprek met Theo Wolvecamp 16 juni 1992. 
3) De Nieuwe groep 1945, cat. van de tentoonstelling in het Rijksmuseum Twenthe, 1970.
4) Auteur is bezig een boek over Jan Bolink en het Enschedese kunstleven samen te stellen. De krantenknipsels over de tentoonstelling in Neede en Eibergen komen uit Bolinks archief. De tentoonstelling komt niet voor op de lijst van tentoonstellingen in het boek van Wingen.
5) Peggie Breitbarth, Geraert ter Borch & Company, Zwolle 1983, p 12 -15.
6) Mariëtte Niemleyer en Willemijn Stokvis, Informele Kunst 1945-1960, Enschede/ Dordrecht 1983.
7) Gesprek met mevrouw drs K.Eetgerink. beleidsmedewerker Beeldende Kunst gemeente Hengelo. Rapport 'Twentse Coulissen', cultuurbeleid in het stedelijk knooppunt Enschede/Hengelo, maart 1992.
Met dank aan: Peggie Breitbarth Uit Jaarboek Twente 1993

Geboren:   30-08-1925 Hengelo
Overleden:   11-10-1992 Amsterdam
Vader:   Vader was kleermaker. Overleed ca 1934
Laatst bijgewerkt op:   30-04-2014