Sigismund Vincent Gustaaf Lodewijk graaf van Heiden Hompesch tot Ootmarsum (1731-1790)


Sigismund Vincent Gustaaf Lodewijk graaf van Heiden Hompesch tot Ootmarsum werd geboren op 24 februari 1731 te Ootmarsum en overleed op 6 juni 1790 op Huis Ootmarsum. Hij was de oudste zoon van Friedrich Johann Sigismund graaf van Heiden tot Ootmarsum (1696-1769), drost van Twente, en Eleonora Henrietta Mauritia gravin van Hompesch (overleden in 1740). De Van Heidens waren afkomstig uit Duitsland, uit het Kleefse. Door een erfenis was Sigismunds grootvader, een hoge officier die zowel in het Pruisische leger als in dat van de Republiek der Verenigde Nederlanden had gediend, in 1716 in het bezit gekomen van huis en goed van Ootmarsum. Op grond van deze Twentse bezittingen kreeg zijn oudste zoon, Friedrich Johann Sigismund, vier jaar later toegang tot de ridderschap van Overijssel. Aanvankelijk trad deze hier weinig op de voorgrond, maar na het herstel van het stadhouderschap veranderde dat. Vanaf 1747 vertegenwoordigde hij Overijssel ter Staten-Generaal, en in 1754 werd hij drost van Twente en daarmee tevens de belangrijkste vertrouweling van het hof in dit kwartier.

Door de positie die zijn vader zich aldus had weten te verwerven, konden de carrièreperspectieven van Sigismund Vincent Gustaaf Lodewijk niet anders dan gunstig zijn. Ook in financieel opzicht stond hij er goed voor. Een ongehuwde oom van zijn moeder, Reinhard Vincent graaf van Hompesch, had hem namelijk reeds enkele maanden na zijn geboorte al zijn goederen bij het Limburgse Stevensweert nagelaten. Toen deze overleed, mocht Sigismund zich dus heer van Walburg, Stevensweert, Ohé en Laak noemen, in ruil waarvoor hij de geslachtsnaam 'Hompesch' aan de zijne toevoegde. Samen met zijn jongere broer studeerde Van Heiden Hompesch rechten, eerst vanaf 1746 aan de Leidse hogeschool en vervolgens — waarschijnlijk als onderdeel van een grand tour — vanaf 1750 aan de universiteit van Straatsburg. Na zijn huwelijk in 1752 met een Duitse barones vestigde hij zich op kasteel Walburg, waar in de daaropvolgende jaren zijn drie oudste kinderen werden geboren. In 1755 kwam er een einde aan dit relatief teruggetrokken bestaan: in maart van dat jaar werd Van Heiden Hompesch toegelaten tot de ridderschap van Overijssel en twee maanden later volgde hij zijn vader op als afgevaardigde ter Staten-Generaal. Hij verruilde toen zijn Limburgse kasteel voor een woning aan de Fluwelen Burgwal in Den Haag.

Veertien jaar lang had Van Heiden Hompesch zitting in de Generaliteitsvergadering, waar hij zich vanaf het begin een energiek en kundig gedeputeerde toonde. Nadat zijn vader, kort vóór zijn overlijden in 1769, afstand had gedaan van het drostambt van Twente, werd hij door stadhouder Willem V tot diens opvolger benoemd. Hij verliet het drukke, kosmopolitische Den Haag en vestigde zich metterwoon op het Overijsselse platteland, in het afgelegen Huis Ootmarsum.

Als drost werd Van Heiden Hompesch, evenals voorheen zijn vader, de belangrijkste informant en adviseur van de prins inzake alle politieke en bestuurlijke aangelegenheden in het kwartier van Twente. De bemoeienissen van de heer van Ootmarsum bleven echter niet beperkt tot zijn eigen ambtsgebied. Allengs slaagde hij er namelijk in zowel aan de ridderschap als aan een aantal steden en stadjes in het gewest zijn wil op te leggen. In de jaren zeventig en tachtig van de achttiende eeuw gold Van Heiden Hompesch dan ook als de machtigste man, als de 'luitenant-stadhouder' in Overijssel. Deze machtspositie had Van Heiden Hompesch te danken aan de gunst van Willem V, wiens weifelachtige gemoed hij in zijn brieven steeds op geraffineerde wijze met vleierijen wist te bespelen. Verder beschikte de Twentse drost in de persoon van zijn broer, zijn oom en zijn neef, die alle drie als kamerheer werkzaam waren aan het Haagse hof, over invloedrijke handlangers in de onmiddellijke nabijheid van de prins. Maar bovenal door zijn krachtige, heerszuchtige persoonlijkheid maakte hij in Overijssel lange tijd de dienst uit.

Niet alleen tegenover zijn mederegenten, die via hem een ambt of gunst van de stadhouder probeerden te verwerven, toonde Van Heiden Hompesch zich autoritair. Ook — of beter: vooral — zijn ondergeschikten hadden te lijden van zijn willekeur en dwingelandij. Berucht was de wijze waarop hij de rooms-katholieken, die in Twente de meerderheid van de bevolking uitmaakten, behandelde. Op alle mogelijke wijzen probeerde hij de uitoefening van hun godsdienst te bemoeilijken. Het geringste incident of de kleinste overtreding kon voor hem een aanleiding zijn de gelovigen zware boetes op te leggen of hun kerkschuren te sluiten. Dit hardvochtige optreden bezorgde Van Heiden Hompesch ook in Den Haag een slechte naam.

Toen hij bijvoorbeeld in 1778 tijdens een soiree aan het stadhouderlijke hof veel geld verloor bij het kaartspel, gaf een van de aanwezige hoge heren hem spottend het advies maar een paar katholieke kerken te sluiten om zich op die manier voor het verspeelde kapitaal schadeloos te stellen... Echt berucht werd Van Heiden Hompesch evenwel door de wijze waarop hij de plattelandsbevolking dwong tot het verrichten van de zogeheten drostendiensten of tot het afkopen van deze diensten. De Twentse drost schrok er niet voor terug de boeren midden in de oogsttijd voor hem te laten werken of— geheel in strijd met de voorschriften — met hun wagens naar de naburige Duitse gebieden te sturen om goederen voor hem te halen. Tegen deze vormen van ambtsmisbruik en andere knevelarijen keerde zich Joan Derk baron van der Capellen tot den Pol. De voorman van de Overijsselse patriottenbeweging voerde tussen 1778 en 1783 in woord en geschrift op succesvolle wijze actie voor afschaffing van de drostendiensten, en groot was dan ook de haat die Van Heiden Hompesch de 'burgerbaron' toedroeg.

Omstreeks het midden van de jaren tachtig, toen de patriotten in Overijssel steeds meer de boventoon gingen voeren, zag Van Heiden Hompesch zich overigens gedwongen zijn houding wat te versoepelen. Steeds vaker moest 'Colossus', zoals zijn tegenstanders hem noemden, schoorvoetend toegeven. Openlijk werd zijn naam nu belasterd en beschimpt. Toen de politieke crisis in 1787 haar hoogtepunt bereikte, voelde hij zich zelfs zo in het nauw gedreven dat hij tijdelijk zijn toevlucht over de grenzen zocht. Van Heiden Hompesch was toen geen drost van Twente meer. Een jaar eerder, in 1786, had hij promotie gemaakt en kwam hij aan het hoofd te staan van Salland, het belangrijkste kwartier van Overijssel. Om hem van ambtsgebied te doen verwisselen moest het stadhouderlijk hof nog heel wat overredingskracht aanwenden. Van Heiden Hompesch wilde namelijk geen ander drostambt, aangezien hij er financieel niet op vooruit zou gaan.

Slechts vier jaar heeft hij zijn nieuwe functie uitgeoefend. Op een middag in juni 1790 was Van Heiden Hompesch met een hengel aan het vissen in een der vijvers van de fraai aangelegde tuinen van Huis Ootmarsum, toen hij door een beroerte werd getroffen. Hij overleed ter plaatse, slechts door zeer weinigen betreurd. Ja, zozeer werd de drost door de plattelandsbevolking gehaat dat deze maar al te gretig het verhaal geloofde dat de bladeren aan de bomen langs de oprijlaan van het kasteel spontaan verdorden op het moment dat zijn lijkkoets passeerde. Van Heiden Hompesch huwde in augustus 1752 met Anna Sophia Dorothea Reichsfreiin von Riedesel zu Eisenbach und Hermannsburg (1727-1803). Uit dit huwelijk werden negen kinderen geboren, waarvan twee zoons en vijf dochters de volwassen leeftijd bereikten.

Auteur: A.J.C.M. Gabriëls (uit Overijsselse Biografieën)


Geboren:   24-02-1731 Ootmarsum
Overleden:   05-06-1790 Ootmarsum
Vader:   Friedrich Johann S. graaf van Heiden tot Ootmarsum, drost van Twente
Moeder:   Eleonora Henrietta Mauritia gravin van Hompesch
Echtgeno(o)t(e):   Anna Sophia D. Reichsfreiin von Riedsel zu Eisenba
Publicaties:   Koninklijk Huisarchief, Archief Willem V, correspondentie met S.V.G.L. van Heiden Hompesch 1767-1790 -H.H. Jongbloed, Inventaris van het familiearchief De Milly van Heiden Reine-stein, (1641) 1741-1949 (...), 2 delen, Assen 1982 -J. Geerdink, Eenige bijdragen tot de geschiedenis van het archidiaconaat en aartspriesterschap Twenthe (...). Uitgegeven door E. Geerdink, Vianen 1895 -M. de Jong Hzn., Joan Derk van der Capellen, Groningen 1921 -A.J.C.M. Gabriëls, De heren als dienaren en de dienaar als heer. Het stadhouderlijk stelsel in de tweede helft van de achttiende eeuw, 's-Gravenhage 1990
Laatst bijgewerkt op:   06-03-2014