F.W.W.H. van Coeverden (1890-1965)


In een necrologie in Jaarboek Twente 1967 typeert A.L. Hulshoff hem als volgt: "Toen ik tien jaar geleden mijn eerste bezoek aan de Iependijk 50 te Goor bracht, heeft mij van Coeverden geïmponeerd door zijn eenvoud en zijn ongelooflijke parate kennis. Met veel trots toonde hij zijn naslagwerken. Geen belletrie, die men in veel boekenkasten aantreft, maar waardevolle wetenschappelijke literatuur, zeldzaam oude werken, sommige inhoudende latijns of oud-nederlands bronnenmateriaal. Sterk historisch gevoel en besef, gepaard aan scherp opmerkingsvermogen, hebben het mogelijk gemaakt dat Frits van Coeverden, niettegenstaande zijn minieme schoolopleiding, heeft kunnen schrijven in aparte stijl en vorm. Geen pennenroof, maar eigen werk waaruit een grote liefde voor zijn streek en geslacht spreekt".

De Van Coeverdens behoren tot de oudste Nederlandse adellijke geslachten. De stamboom gaat terug tot omstreeks 1110. Rond Goor bezat de familie vijf eeuwen lang havezathen als Stoevelaar, Scherpenzeel, Heeckeren en Wegdam. De overgrootvader van Frits van Coeverden, Arent Daniël, bezat in 1813 huis en havezate Wegdam en een groot aantal boerderijen in het gericht Kedingen. De grootvader en naamgenoot van Frits was de laatste van Coeverden die geboren werd op Wegdam en degene die het gehele familievermogen heeft opgesoupeerd. Hij trouwde in 1826 met het boerenmeisje Geertruida Boschman en binnen twee generaties bestond de familie niet meer uit jonkers en jonkvrouwen met functies die bij de adelstond hoorden, maar uit boeren en arbeiders. Hoewel Van Coeverden altijd geheimzinnig deed over zijn bronnen heeft hij waarschijnlijk met behulp van zijn adellijke connecties gebruik kunnen maken van het uitgebreide archief van het voorvaderlijke Wegdam maar ook van de archieven van onder meer Twickel en Weldam.

Frits van Coeverden werd geboren op een Twickel-boerderij en ging op school in Wiene, waar hij les kreeg van meester van Hesteren, de auteur van "De Jonkvrouwe van de Stoevelaar" (1906). Deze leende de jonge van Coeverden boeken en spoorde hem aan tot zelfstudie. Ondanks dat hij op de Goorse avondschool de beste leerling was, ging hij "t febriek" in. Nieuwsgierig geworden naar de oorsprong van zijn naam stapte hij naar de toenmalige burgemeester van Goor: "Hoe kom ik eigenlijk aan die titel jonkheer?". "Ga dat nou eens mooi zelf uitzoeken", was het antwoord van de burgervader. Op weg geholpen door streekhistoricus C.J. Snuif uit Enschede begon hij in zijn vrije tijd te snuffelen in de archieven. Zijn eerste naspeuringen betroffen zijn voorvaderen. Tijdens zijn onderzoek bracht hij veel feitenmateriaal bijeen. Op 2 september 1928 verscheen een eerste artikel van zijn hand in het Twentsch Zondagsblad. Hij reageerde op een artikel over de geschiedenis van Goor van de week ervoor dat zijn inziens onjuistheden bevatte. En passant bestempelde hij de kaart van Goor, getekend door de beroemde Jacobus van Deventer, als sterk verouderd ten tijde van verschijnen. Dit artikel zou de eerste zijn van een grote serie krantenartikelen over historische onderwerpen.

Als feuilleton verschenen de min of meer geromantiseerde historische verhalen over Jonker Derk Mulert van Backenhagen en het verhaal "De Kannen-Jonge" in de Nieuwe Hengelosche Courant. Deze zijn te leen bij de Overijsselse Bibliotheekdienst (OBD) te Nijverdal.

In 1934 verscheen van zijn hand één van de klassiekers op het gebied van Twentse streekhistorie 'Schetsen uit Twenthe's verleden'. In datzelfde jaar begon van Coeverden een feuilleton in de Nieuwe Hengelosche Courant getiteld "Huttenkloas". In 1957 bracht uitgeverij en boekhandel Bokhove te Goor "Huttenkloas" uit als boek. Deze historische roman zou zijn bekendste werk worden. Het verhaal over de struikrover en moordenaar Huttenkloas, die in Oldenzaal met vrouw en zoon in het openbaar zou worden terechtgesteld, is een typisch voorbeeld van van Coeverden schrijfstijl. Met zijn fantasie bracht hij de personages tot leven als in een roman, maar dankzij zijn nauwkeurige bronnenstudie hield hij zich zo veel mogelijk aan de feiten.

Frits van Coeverden was geen huiskamergeleerde. Hij stond midden in het openbare leven onder meer als raadslid voor de SDAP in Goor, bestuurslid van de Oudheidkamer Twenthe, afdelingssecretaris van de textielvakbond De Eendracht, bestuurslid van de VVV en van de Algemene Vereniging Twente. Als dagbladcorrespondent kwam hij natuurlijk ook veel onder de mensen, en daarbij vertoefde hij in alle lagen van de bevolking. Overdag was hij appretteerder (bewerker van katoenen stoffen) bij de Twentse Stoomblekerij te Goor. In zijn vrije tijd verzorgde hij als smakelijk verteller o.a. lezingen voor leden van deftige verenigingen.

Auteur: Tonny Peters 
Geboren:   26-06-1890
Overleden:   28-12-1965 Goor
Vader:   Jhr. Johan van Coeverden (1859-1943)
Moeder:   Johanna Kramer (1865-1893)
Echtgeno(o)t(e):   Arendina Johanna Nijhuis
Tweede echtgeno(o)t(e):   Hubertina Rosina van Hesteren
Publicaties:   Schetsen uit Twenthe's verleden. Enschede, van der Loeff, 1934 Huttenkloas. Goor, Bokhove, 1957. (In 1934 als feuilleton verschenen). Over van Coeverden: Jonkheer Frits en de menselijke historie / door Adriaan Buter In: Goor en Thomas Ainsworth. 1983. Interview in Tubantia 29 november 1963
Laatst bijgewerkt op:   20-11-2014